26225 |
lemmerbanden |
trekbanden:
trękbɛnj (L292a Maxet)
|
De metalen banden die om de lemmers en dammen heen zijn bevestigd. Zie ook de lemmata ɛlemmersɛ en ɛdammenɛ.' [N O, 10m]
II-3
|
26224 |
lemmers |
schenen:
šēnǝ (L292a Maxet)
|
Lange metalen plaatjes die in de hals van de molenas ter versteviging zijn ingewerkt. Zie ook afb. 46. [N O, 10k]
II-3
|
26583 |
licht scherpen |
witmaken:
wetmākǝ (L292a Maxet)
|
De groeven ondiep maken. [N O, 34e]
II-3
|
26527 |
licht, steenlicht |
licht:
licht (L292a Maxet)
|
De inrichting waarmee de loper in verticale richting versteld kan worden om de afstand tot de onderste steen te regelen. De taats van het staakijzer of de kleine spil rust daartoe in een taatspot. In oudere molens is deze pot bevestigd op een zware balk, de vonderbalk. Deze balk scharniert aan één zijde in de houtconstructie van de molen, aan de andere zijde wordt hij omhooggehouden met een hefboom, bestaande uit een lichtijzer en een lichtboom met daaraan een koord of ketting en een gewicht. Later werd dit type lichtwerk vooral in watermolens vervangen door een ijzeren systeem. Daarbij staat de taatspot op een ijzeren lat die door middel van een regelrad op en neer geschroefd kan worden (Janssen, pag. 88/89). Zie ook afb. 85. Blijkens de opgaven is licht in P 53 en P 56 onzijdig. [N 0,23a; A 42A, 30; Sche 58; Vds 109; Jan 139; Coe 120; Grof 142; N O, 23p; monogr.; Vld]
II-3
|
26538 |
lichtboom |
lichtboom:
lext˱bǫwm (L292a Maxet)
|
De hefboom waaraan aan één uiteinde het lichttouw is bevestigd; met het andere uiteinde is de lichtboom aan het lichtijzer vastgemaakt. Zie ook afb. 85. [N O, 23e; A 42 A , 27; Vds 111; Jan 145; N D, 22]
II-3
|
26526 |
lichten |
bijhouden:
bijhǭjǝ (L292a Maxet),
lichten:
lextǝ (L292a Maxet)
|
De molenstenen met behulp van de licht dichter bij elkaar of verder van elkaar brengen. Van een aantal opgaven is het onduidelijk of ze intransitief gebruikt worden dan wel een bepaalde term tot object hebben. Voor zover door de respondenten opgegeven, is in het woordtype het object tussen ronde haken vermeld. Het lemma is onderverdeeld in drie groepen. Het materiaal dat onder a) bijeen is geplaatst, bevat algemene benamingen voor lichten. In b) en c) zijn specifieke benamingen voor respectievelijk het verder uit elkaar brengen en het dichter bijeenbrengen van de molenstenen geplaatst. [N O, 23n; N O, 23o; Vds 107; Vds 108; Jan 140; Jan 149; Jan 150; Coe 121; Coe 122; Coe 123; Grof 143; Grof 144]
II-3
|
26536 |
lichtijzer |
haal:
hǭl (L292a Maxet)
|
Lang verticaal ijzer dat aan één kant vastzit aan de pasbrug, aan de andere kant aan de lichtboom. Zie ook afb. 85. [N O, 23d; Vds 110; Jan 144; Coe 129]
II-3
|
26533 |
lichtsteunpunt |
stelklos:
stɛlklǫs (L292a Maxet)
|
De balk die de lichtboom aan één zijde ondersteunt. Zie ook afb. 85. [N O, 23k]
II-3
|
26438 |
ligger |
ligger:
ligger (L292a Maxet)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
26183 |
lijken |
luiken:
luiken (L292a Maxet)
|
De touwen die in de rand van elk zeil zijn ingenaaid en waarmee het zeil aan de kikkers van de roede enerzijds en aan de toppen van de scheien anderzijds wordt vastgemaakt. [N O, 5b; A 42A, 70; monogr.]
II-3
|