33862 |
met de poten te ver uit elkaar staan |
(te) ruim staan:
rȳm stǭn (L292a Maxet)
|
[N 8, 78b]
I-9
|
33176 |
met de schop poten, kuiltjes maken |
inspaden:
enspāi̯ǝ (L292a Maxet)
|
Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.]
I-5
|
33855 |
met de voorpoten harkend over de grond krabben |
klauwen:
klau̯ǝ (L292a Maxet),
kratsen:
kratsǝ (L292a Maxet)
|
Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74]
I-9
|
26212 |
met driekwart van het zeil bij |
slap half:
slap halǝf (L292a Maxet)
|
Gezegd van een molen wanneer hij draait met driekwart van het zeil bij. [N O, 7h]
II-3
|
26214 |
met een kwart van het zeil |
met vier storm:
męt ˲vēr stǫrǝm (L292a Maxet)
|
Gezegd van een molen die draait met een kwart van het zeil bij. Zie ook afb. 44A. [N O, 7j; A 42A, add.; N O, 7h]
II-3
|
26213 |
met halve zeilen |
met vier halven:
męt ˲vēr halǝvǝ (L292a Maxet)
|
Gezegd van een molen wanneer hij draait met de zeilen voor de helft opgerold. Zie ook afb. 44B. [N O, 7i; A 42A, add.; A 42A, 74 add.; N O, 5i; N O, 5h; N O, 7h]
II-3
|
26210 |
met volle zeilen |
rond in de top:
rǫntj en dǝ tǫp (L292a Maxet),
vol zeil:
vol zeil (L292a Maxet)
|
Gezegd van een molen wanneer alle zeilen bijgezet zijn. Zie ook afb. 44D. [N O, 7f; N O, 7e; N O, 7c; A 42A, add.]
II-3
|
26235 |
metalen lager |
babbitt-lager:
babilāgǝr (L292a Maxet)
|
Lager van metaal waarop de hals van de molenas draait. [N O, 29b]
II-3
|
34369 |
metalen scheplepel |
voerteil:
vōrtęi̯l (L292a Maxet)
|
Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.]
I-12
|
32892 |
metalen tongetjes |
memmen:
męmǝ(n) (L292a Maxet)
|
De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.]
I-3
|