e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Maxet

Overzicht

Gevonden: 716
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
met de poten te ver uit elkaar staan (te) ruim staan: rȳm stǭn (Maxet) [N 8, 78b] I-9
met de schop poten, kuiltjes maken inspaden: enspāi̯ǝ (Maxet) Het poten met de hand, in tegenstelling tot het poten met de ploeg, bestaat eigenlijk uit drie handelingen: (a) het graven van een kuiltje met de schop ofwel het steken van een gat in de grond met de kruk; (b) het gooien van een pootaardappel in dat kuiltje; en (c) het weer dichtmaken van het gat. In de vragenlijst zijn de handelingen (a) en (b) apart afgevraagd; maar soms hebben de zegslieden toch met één algemene term geantwoord. Deze algemene termen voor poten staan achter in het lemma bijeen; voor de fonetische documentatie daarvan zij verwezen naar het lemma Poten. [N 12, 14 en 15; monogr.] I-5
met de voorpoten harkend over de grond krabben klauwen: klau̯ǝ (Maxet), kratsen: kratsǝ (Maxet) Met de hoeven in de aarde krabben of wroeten. [JG 1a; N 8, 74] I-9
met driekwart van het zeil bij slap half: slap halǝf (Maxet) Gezegd van een molen wanneer hij draait met driekwart van het zeil bij. [N O, 7h] II-3
met een kwart van het zeil met vier storm: męt ˲vēr stǫrǝm (Maxet) Gezegd van een molen die draait met een kwart van het zeil bij. Zie ook afb. 44A. [N O, 7j; A 42A, add.; N O, 7h] II-3
met halve zeilen met vier halven: męt ˲vēr halǝvǝ (Maxet) Gezegd van een molen wanneer hij draait met de zeilen voor de helft opgerold. Zie ook afb. 44B. [N O, 7i; A 42A, add.; A 42A, 74 add.; N O, 5i; N O, 5h; N O, 7h] II-3
met volle zeilen rond in de top: rǫntj en dǝ tǫp (Maxet), vol zeil: vol zeil (Maxet) Gezegd van een molen wanneer alle zeilen bijgezet zijn. Zie ook afb. 44D. [N O, 7f; N O, 7e; N O, 7c; A 42A, add.] II-3
metalen lager babbitt-lager: babilāgǝr (Maxet) Lager van metaal waarop de hals van de molenas draait. [N O, 29b] II-3
metalen scheplepel voerteil: vōrtęi̯l (Maxet) Lepel van metaal om varkensvoer mee op te scheppen. [N 18, 132; monogr.] I-12
metalen tongetjes memmen: męmǝ(n) (Maxet) De onregelmatigheden aan de snijkant van de zeis, uitstulpingen in de vorm van metalen tongetjes of lipjes, die kunnen ontstaan bij ondeskundig haren. Het lemma bevat meervouden en enkelvouden. [N 18, 90; monogr.] I-3