e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jukriem ophouders: ophęldǝrs (Mechelen) Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12] I-10
jumper tricot (fr.): triekoo (Mechelen) jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)] III-1-3
jurk kleed: kleed (Mechelen), klèjd (Mechelen), ver zulle dat kleed gans oeteree moete doa vur ver et kinne verendere (Mechelen) jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)] III-1-3
jus, vleesnat broei: Syst. WBD Vet of vleesnat.  breu (Mechelen), saus: saos (Mechelen), soas (Mechelen), Syst. WBD  saos (Mechelen) Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: brui (groente, kool of vleesnat?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)] III-2-3
kaakbeen(rand) raak: de raak (Mechelen, ... ), raake (Mechelen, ... ), raken (Mechelen) kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)] III-1-1
kaal (zijn), kaal hoofd kale knikker: kalle knikker (Mechelen), kletskop: ne kletsjkop (Mechelen), plaat: er hat un plaat (Mechelen), plaat (Mechelen), platengieles: plate gilles (Mechelen), platenkop: hèa hat ene plate kop (Mechelen) kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)] III-1-1
kaam kaam/kamen: kø̜̄m (Mechelen) Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.] II-2
kaantjes krappen: krappe (Mechelen) vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaar kaar: kār (Mechelen) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaas kaas: kiejes (Mechelen) kaas [SGV (1914)] III-2-3