e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koffiezeef, koffiefilter cafè-zij: kaffiezéëj (Mechelen) zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
kogel kogel: kugǝl (Mechelen) Bedoeld is de kogel die met behulp van het ouderwetse schietapparaat wordt afgeschoten. De respondent van L 413 merkt op dat die enkel voor runderen wordt gebruikt, Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5c; monogr.] II-1
koken (intr.) koken: koke (Mechelen) koken [DC 03 (1934)] III-2-3
kol bles: blɛs (Mechelen) Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b] I-11
kolder kolder: koldǝr (Mechelen) Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.] I-9
kolven afstropen afstropen: āfštrø̜i̯pǝ (Mechelen) De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22] I-4
kom komp: komp (Mechelen) kom [SGV (1914)] III-2-1
komen komen: koame (Mechelen) komen [SGV (1914)] III-1-2
komijnekaas komijnekaas: Syst. WBD  kemuuniekīēs (Mechelen) Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)] III-2-3
konijn konijn: knien (Mechelen) konijn [SGV (1914)] III-2-1