e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pennen maken pennen aanslaan: pɛnǝ āšlǭ (Mechelen) De pennen van een pen-en-gatverbinding maken met behulp van de pennenmachine. Het hout dat daarvoor gebruikt werd, werd in Venray (L 210) en omgeving nagelenhout (nē̜gǝlhǭlt) genoemd. Zie ook het lemma ɛpen-en-gatverbindingɛ.' [N 53, 231e] II-12
pennenbank pinblok: penblǫk (Mechelen) Een houten blok waarop een stalen plaat met snijdende openingen van verschillende grootte is gemonteerd. Door deze openingen worden gekloofde stokjes hout geslagen om op deze wijze deuvels van een bepaalde dikte te verkrijgen. Zie ook afb. 125 en de lemmata ɛpennenplaatɛ en ɛdrevel, deuvelɛ. In Tessenderlo (K 353) en Oirsbeek (Q 33) werd de pennenbank niet gebruikt; de deuvels werden daar met behulp van de beitel gestoken uit gekloofd hout.' [N G, 13; N 53, 231a] II-12
pennenmachine, pennenbank pennenbank: pɛnǝbāŋk (Mechelen) Werktuig waarop de pennen voor een pen-en-gatverbinding machinaal worden gemaakt. Zie ook afb. 127 en het lemma ɛpen-en-gatverbindingɛ.' [N 53, 231a] II-12
penwortel van een den peelwortel: pēlwǫtǝl (Mechelen), wortel: wō.tǝl (Mechelen) De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b] I-8
penzaag meubelzeeg: mø̄bǝlzē̜x (Mechelen), pinzeegje: penzē̜xskǝ (Mechelen) Kleine spanzaag die wordt gebruikt voor het zagen van fijn werk zoals de pennen en zwaluwstaarten voor houtverbindingen. Het zaagblad is 50 tot 60 cm lang, 5 tot 6 cm breed en fijngetand. Zie ook afb. 19. [N G, 22b; N 53, 8h + j; N 53, 9; N I, 1, add.; monogr.] II-12
peper peper: päjəpər (Mechelen) peper [DC 03 (1934)] III-2-3
persen persen: pêjsje (Mechelen), werken: werkǝ (Mechelen), wɛrǝkǝ (Mechelen) Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47] || persen [SGV (1914)] I-11, III-1-2
perzik pche (fr.): páájsj (Mechelen) perzik [SGV (1914)] I-7
pet met opstaand bovenstuk patsje: pètsjke (Mechelen), zijden kap: zieje kap (Mechelen), zijden kapje: zīēje kèpke (Mechelen) pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet] [N 25 (1964)] III-1-3
pet: algemeen kap: kap (Mechelen, ... ), pats: patsj (Mechelen) pet [SGV (1914)] || pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif] [N 25 (1964)] III-1-3