e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

Gevonden: 4069
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buitenzak op een jas jassentas: jassetèjsj (Mechelen), jassetéésch (Mechelen) buitenzak in een jas [jassetes] [N 23 (1964)] III-1-3
bundel zangen bussel: bøsǝl (Mechelen), grote zang: grūtǝ zaŋ (Mechelen) Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.] I-4
bundel, bussel boet: bø͂ͅjt (Mechelen) bundel [SGV (1914)] III-4-4
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) bunder: boender (Mechelen) bunder [SGV (1914)] III-4-4
bunzing vuurder: vüder (Mechelen), ü is als in t Duitsch glücklich maar iets langer  vüjder (Mechelen) bunzing [SGV (1914)] || ulk (bunzing) [SGV (1914)] III-4-2
burijn bokkenpoot: bǫkǝpuǝt (Mechelen), gots: gutš (Mechelen) Beitel waarvan het beitelblad bestaat uit twee rechte vlakken die een hoek vormen. De vouw zit bij deze beitel aan de buitenkant van de rechte vlakken van het blad. Het blad kan recht of gebogen zijn. De burijn wordt door de meubelmaker gebruikt om V-vormige groeven uit te steken. De wagenmaker brengt er het sierwerk mee aan op karren en wagens. Zie ook afb. 160. [N G, 27a; N 53, 45e] II-12
bus bus: bus (Mechelen) bus: Wij moeten ons haasten om de - te halen [DC 27 (1955)] III-3-1
busguts busgots: bøs˲gutš (Mechelen) De zware holronde beitel met lange steel waarmee het met behulp van avegaar en schulpboor in de naaf geboorde gat passend wordt gemaakt voor de naafbus. Zie ook afb. 194 en het lemma ɛnaafbusɛ in wld II.11, pag. 133.' [N G, 26c] II-12
buskruit pulver (<lat.): pôlfer (Mechelen) buskruit [SGV (1914)] III-3-1
bussel geharkte aren bürde (du.) gekemds: bø̄u.t gǝkɛms (Mechelen), kemsel: kɛmsǝl (Mechelen) De bussel aren die door het naharken of nascharren wordt bijeengebracht. Doorgaans wordt deze bussel gebonden met een band, maar in het noordelijke Truierlands wordt opgemerkt dat een dergelijke bussel los op de kar of in de stuik werd bijgestoken. Vergelijk ook de lemma''s ''bussel kort stro'' (6.1.29) en ''garve, gebonden schoof'' (4.6.4). [N 15, 38d; JG 1a, 1b; monogr.] I-4