e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q204a plaats=Mechelen

Overzicht

Gevonden: 4069
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een voor overslaan een voor overslaan: ǝn vǭr yvǝršluǝ (Mechelen), op de tweede voor: ǫp dǝ twɛi̯dǝ vōr (Mechelen) Bij het poten van aardappelen achter de ploeg een voor overslaan. Bij bijwoordelijke uitdrukkingen moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. ɛTeugɛ in ɛteugvoorɛ is een afleiding van ɛtieënɛ "trekken". [N M, 19; monogr.] I-5
een weide scheuren akkeren: [akkeren] (Mechelen), schellen: [schellen] (Mechelen) Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.] I-1
een ziekte onder de leden hebben get in de huid hebben: er hat get in de hōēt (Mechelen), get op het lijf hebben: hèa hat get oppe lief (Mechelen), in geen goed vel zitten: zit i gee goat vel (Mechelen) ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)] III-1-2
eend eend: ęnt (Mechelen), ɛnt (Mechelen) [JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 18; S 49; L 1a-m; NE II, 55; Vld.; L A1, 48; monogr.] I-12
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg brabander: brǭbɛndǝr (Mechelen), hondploeg: hōnt[ploeg] (Mechelen), pant√æ: panti (Mechelen), pruis: au̯ǝ prȳs (Mechelen  [(houten karploeg)]  ) In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.] I-1
eenvoudig eenvoudig: èjvoudig (Mechelen) eenvoudig [SGV (1914)] III-1-4
eerlijk eerlijk: ierlig (Mechelen) eerlijk: Jullie moeten die snoepjes - delen [DC 39 (1965)] III-1-4
eerste baardharen duivelshaar: duivelshââr (Mechelen), duivelsharen: dūūvelshaore (Mechelen), konijnsbaard: kniengsbaat (Mechelen), vleugharen: flūūghaore (Mechelen), vluchhòòre (Mechelen) baardharen, eerste ~ [muggebeen, duivelshaar] [N 10 (1961)] III-1-1
eerste grasoogst ø̜ø̜(ww)ø̜ø̜: āfwęi̯ǝ (Mechelen) Naar analogie van de eerste, tweede en derde hooioogst heeft men de informanten ook de vraag voorgelegd of er specifieke benamingen zijn voor de grasoogsten, wanneer een weide niet wordt afgehooid, maar afgegraasd. In dit lemma staan de opgaven voor het gras dat de beesten de eerste keer dat ze in de weide worden gelaten afgrazen en voor zover deze afwijkend zijn van die uit het algemene lemma ''gras''. [N 14, 129a] I-3
eerste opbod einsatz (du.): Opm. een openbare verkoping = gaod verkaop.  inzats (Mechelen), inzet: der inzet (Mechelen), inzèt (Mechelen) de eerste verkoping i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen, waarbij bij opbod wordt geboden [den inzet?] [N 21 (1963)] III-3-1