33739 |
gladde ijzerdraad |
gladde draad:
glatǝ drǭt (Q204a Mechelen),
weidraad:
węi̯drāt (Q204a Mechelen)
|
Het gladde ijzerdraad waarmee men weiden omheint. [N M, 6a; N M, 6b; Vld.; monogr.]
I-8
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ē̜rtwęrǝk (Q204a Mechelen)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|
26355 |
gleuf |
snede:
šnet (Q204a Mechelen)
|
De gleuf in de kop van de houtschroef, waar de vouw aan het uiteinde van de schroevendraaier in past. Een afgekeurde schroef zonder gleuf werd in Posterholt (L 387) jongetje (jø̜ŋskǝ), in Wellen (Q 78) mannetje (mɛnǝkǝ) en in Venlo (L 271) kletskop (klɛtskǫp) genoemd.' [N 54, 37e; monogr.]
II-12
|
17853 |
glijden |
slepen:
sjliepen (Q204a Mechelen)
|
glijden [SGV (1914)]
III-1-2
|
24316 |
glimworm |
johanneswormpje:
johanniswurmke (Q204a Mechelen),
sintjansvonkje:
sintjansvunkske (Q204a Mechelen),
st. jansvunkske (Q204a Mechelen)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)]
III-4-2
|
34172 |
goed liggen |
goed:
gōt (Q204a Mechelen),
goed liggen:
goed liggen (Q204a Mechelen)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
33826 |
goed uit de weg kunnend |
vlot:
vlǫt (Q204a Mechelen)
|
Gezegd van een paard dat goed te been is. [N 8, 64d]
I-9
|
33919 |
goedaardige droes |
droes:
drus (Q204a Mechelen),
krop:
krø̜p (Q204a Mechelen)
|
Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
34120 |
goede vleeskoe |
klaskoe:
klaskō (Q204a Mechelen),
modelkoe:
modɛlkō (Q204a Mechelen),
prima koe:
prima kō (Q204a Mechelen)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
šītǝ (Q204a Mechelen),
opbrengen:
ǫbręŋǝ (Q204a Mechelen)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|