21541 |
halve frank |
halve frank:
haove frang (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
hove frang (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
unne hôôve frang (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
vijftig centiem:
voeftig centiem (Q204a Mechelen)
|
oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32040 |
halve gleufzwaluwstaart |
eenzijdige zwalberstaart:
ēzijegǝ šwalbǝrštats (Q204a Mechelen),
halve zwalberstaart:
hǭvǝ šwalbǝrštats (Q204a Mechelen)
|
Haakse houtverbinding die daarin verschilt van de hele gleufzwaluwstaart dat de pen en de groef slechts aan één zijde zwaluwstaartvormig bewerkt zijn. Zie ook het vorige lemma en afb. 134. [N 54, 55c; N 54, 55h]
II-12
|
21434 |
halve gulden |
halve gulden:
haove gulde (Q204a Mechelen),
hove gulden (Q204a Mechelen),
hôôve gulde (Q204a Mechelen)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21607 |
halve stuiver |
lap:
lap (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
unne lap (Q204a Mechelen),
merk:
(unne) merk (Q204a Mechelen),
sou (fr.):
Van Dale: sou (<Fr.), stuiver.
zoe (Q204a Mechelen)
|
halve stuiver, een 2 1/2 centstuk [lap, sjoe, groot, flapsent, bokkestuiver, grote cent, plak, bots, vierduitstuk?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21606 |
halve-centstuk |
penning:
fening (Q204a Mechelen),
pfennig (Q204a Mechelen),
unne fenning (Q204a Mechelen)
|
halve-centstuk, een ~ [senske?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
sjink (Q204a Mechelen)
|
ham [SGV (1914)]
III-2-3
|
31946 |
hamerbaan |
platte kant:
platǝ kānt (Q204a Mechelen)
|
Het verstaalde voorvlak van de hamerkop waarmee men op de spijkers slaat. Zie ook afb. 85. [N 53, 126g; N 53, 126c]
II-12
|
31947 |
hamerhuis |
huis:
hū.s (Q204a Mechelen)
|
Het gat voor de hamersteel in de kop van de hamer. Zie ook afb. 85. [N 53, 126f]
II-12
|
31945 |
hamerkop |
kop:
kǫp (Q204a Mechelen)
|
Het zwaarste gedeelte van de hamer, waarmee men op de spijkers slaat. Zie voor de verschillende onderdelen van de hamerkop ook afb. 85 en de volgende lemmata. [N 53, 126b-c]
II-12
|
31949 |
hamerpin |
bek:
bɛk (Q204a Mechelen)
|
Het schuin aflopende deel aan één kant van de hamerkop. Zie ook afb. 85. De hamerpin wordt onder meer gebruikt om kleine spijkers in het hout te slaan. [N 53, 126d]
II-12
|