33726 |
hek aan de ingang van een wei |
vouwere:
vǫu̯wǝrǝ (Q204a Mechelen)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
19461 |
hek, hekwerk |
staketsel:
stankitsel (Q204a Mechelen)
|
hek [SGV (1914)]
III-2-1
|
33370 |
hekwerk van stalpalen |
rek:
rek (Q204a Mechelen)
|
Het geheel van de stalpalen, de koedrempel en de bovenste kribbeboom, dat de koeienstand van de krib en de voergang scheidt. Omdat het een hekwerk is en omdat er vóór ook wel hooi voor de koeien geworpen wordt, kunnen de benamingen overeenkomen met die voor een ruif. [N 5A, 38; N 4, 60; A 44, 21h]
I-6
|
32039 |
hele gleufzwaluwstaart |
ganse zwalberstaart:
gānsǝ šwalbǝrštats (Q204a Mechelen)
|
Haakse houtverbinding, waarbij het uiteinde van de ene plank zwaluwstaartvormig is bewerkt en past in een zwaluwstaartvormig bewerkte groef in de andere plank. De hele gleufzwaluwstaart wordt vooral als breedteverbinding toegepast bij planken en plaatmateriaal. Zie ook afb. 133. [N 54, 55b; N 54, 55g]
II-12
|
18998 |
helpen |
helpen:
hellepe (Q204a Mechelen)
|
helpen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
19915 |
hemel |
hemel:
himmel (Q204a Mechelen)
|
hemel [SGV (1914)]
III-3-3
|
19511 |
hengsel |
hengel:
hingel (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
hengsel:
hingsel (Q204a Mechelen)
|
hengsel [SGV (1914)] || hengsel van waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (hengel, hengsel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
30342 |
hengselduim |
tordel:
tȳǝldǝr (Q204a Mechelen)
|
Het gedeelte van een duimhengsel, dat op het kozijn of in de muur wordt bevestigd. Het bestaat uit een metalen pin, waarbij aan een uiteinde een oog is aangebracht. Veer en duim worden met behulp van een stift draaibaar aan elkaar vastgemaakt. [N 54, 80c; monogr.]
II-9
|
33748 |
hengst |
hengst:
heŋs (Q204a Mechelen)
|
Ongesneden mannelijk paard. [JG 1a, 1b; A 4, 2b; L 20, 2b; L 39, 42; L A1, 166; S 27; Wi 8; monogr.]
I-9
|
33944 |
hengstebit |
hengstegebit:
heŋstǝgǝbet (Q204a Mechelen)
|
Bit met een beugel in plaats van een kinketting. [N 13, 50]
I-10
|