33804 |
hoef |
hoef:
huf (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
voet:
vōt (Q204a Mechelen)
|
[S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14]
I-11, I-9
|
34099 |
hoef van de koe |
hoef:
(mv)
huvǝ (Q204a Mechelen),
schoen:
šōn (Q204a Mechelen)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
hōf˱īzǝr (Q204a Mechelen)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
noodstal:
ostǝl (Q204a Mechelen)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hook (Q204a Mechelen)
|
hoek [SGV (1914)]
III-4-4
|
33646 |
hoek van een stuk land |
tomp:
tømp (Q204a Mechelen)
|
Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.]
I-8
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
Karte 168.
kørnər (Q204a Mechelen)
|
Eckball.
III-3-2
|
17763 |
hoektand |
oogstand:
óstànt (Q204a Mechelen),
oogtand:
owtant (Q204a Mechelen)
|
hoektand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
ring:
rink (Q204a Mechelen)
|
hoepel [SGV (1914)]
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
met de ring lopen:
mit der rink loope (Q204a Mechelen)
|
hoepelen [SGV (1914)]
III-3-2
|