18319 |
hoepelrok |
hoepelrok:
hoepelrok (Q204a Mechelen),
repenschorts:
rèjpesjêûts (Q204a Mechelen)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
34619 |
hoepels van de huifkar |
repen:
rēpǝ (Q204a Mechelen)
|
Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99]
I-13
|
18017 |
hoest |
hoest:
hôsch (Q204a Mechelen),
snop:
sjnoep (Q204a Mechelen)
|
hoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
18018 |
hoesten |
hoesten:
hoste (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
hòste (Q204a Mechelen),
hôste (Q204a Mechelen)
|
hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] || kuchen [SGV (1914)]
III-1-2
|
32937 |
hoeveelheid hooi die men opsteekt |
gaffel:
gafǝl (Q204a Mechelen),
wis:
wø̄š (Q204a Mechelen)
|
De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a]
I-3
|
25414 |
hoeven verwijderen |
klauwen afhouwen:
klāwǝ āfhōwǝ (Q204a Mechelen)
|
Eerst wordt de gehele poot verwijderd van het lijf en dan worden later de hoeven van de poot gekapt. Het kan zijn dat sommige antwoorden eerder duiden op het begrip "poot verwijderen" dan op "hoef verwijderen". [N 28, 46; monogr.]
II-1
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hoe-eg schoon (Q204a Mechelen),
hōēg sjōōn (Q204a Mechelen)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18258 |
hoge hoed |
buis:
būūs (Q204a Mechelen),
cilinder:
sielinder (Q204a Mechelen),
silinder (Q204a Mechelen),
hoge hoed:
hōēge hōōd (Q204a Mechelen)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20448 |
hoge hoed bij begrafenis |
buis:
būūs (Q204a Mechelen),
cilinder:
sielinder (Q204a Mechelen),
silinder (Q204a Mechelen),
hoge hoed:
hōēge hōōd (Q204a Mechelen)
|
hoed, hoge ~, gedragen bij rouwgelegenheden [N 25 (1964)]
III-2-2
|
32445 |
hoge klomp |
hoge klomp:
hūgǝ [klomp] (Q204a Mechelen)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|