34209 |
hondsdolheid |
razige hond:
rǭzegǝ hunt (Q204a Mechelen)
|
Een bij honden, wolven, vossen en andere dieren voorkomende infectieziekte die door een beet kan worden overgebracht, ook op koeien. Zie ook het lemma ''hondsdolheid'' in wbd I.3, blz. 486. [N 52, 12b; A 48A, 25]
I-11
|
20614 |
honger hebben |
honger haan:
honger han (Q204a Mechelen),
honger hebben:
hónger höbbe (Q204a Mechelen)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hungerig (Q204a Mechelen),
verhongerd:
verheungert (Q204a Mechelen),
zwart van de honger:
sjwat van der honger (Q204a Mechelen)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
hø̜neŋ (Q204a Mechelen)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
hùi̯t (Q204a Mechelen),
kop:
kop (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
kóp (Q204a Mechelen),
kôp (Q204a Mechelen),
köp (Q204a Mechelen),
Alg. term.
kóp (Q204a Mechelen)
|
[N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
aardappel:
ich how mich ap der aerepel
aerepel (Q204a Mechelen),
bolles:
bulles (Q204a Mechelen),
bölles (Q204a Mechelen),
bùlləs (Q204a Mechelen),
B.v. du has ene dikke bullus.
bullus (Q204a Mechelen),
Plat.
bölləs (Q204a Mechelen),
klotskop:
klötskop (Q204a Mechelen),
knikker:
B.v. du has ene kale knikker.
knikker (Q204a Mechelen),
platenkop:
plaatekop (Q204a Mechelen),
varkenskop:
vèrkeskop (Q204a Mechelen),
waterkop:
waaterkop (Q204a Mechelen)
|
[N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
egebalken:
ē̜gǝbɛlǝk (Q204a Mechelen)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
34638 |
hoofdbord |
kop:
kǫp (Q204a Mechelen),
kraan:
krān (Q204a Mechelen)
|
Vaste, schuin boven het wiel geplaatste voorwand van de kruiwagen. [N 18, 98b + 99 + add; N G, 53c; JG 1a; JG 1d; monogr]
I-13
|
32244 |
hoofdbordsteunen |
kopsteunen:
kǫpštø̄nǝ (Q204a Mechelen)
|
De twee houten of metalen steunen die de verbinding vormen tussen de bovenzijde van het hoofdbord en de berries van de kruiwagen. Het hoofdbord krijgt daardoor extra stevigheid. Zie ook afb. 203 en het lemma ɛhoofdbordɛ in wld I.13, pag. 90.' [N G, 53e]
II-12
|
18187 |
hoofddoek |
kopdoek:
kôpdook (Q204a Mechelen),
kopplag:
kopplak (Q204a Mechelen),
plaggetje:
plekske (Q204a Mechelen)
|
hoofddoek [SGV (1914)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|