33958 |
jukriem |
ophouders:
ophęldǝrs (Q204a Mechelen)
|
Verbinding tussen het haam en de disselboom, als men met een tweespan rijdt. Verscheidene zegslieden verklaren dat een tweespan in hun gemeente niet (meer) voorkomt. [N 13, 12]
I-10
|
18707 |
jumper |
tricot (fr.):
triekoo (Q204a Mechelen)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleed (Q204a Mechelen),
klèjd (Q204a Mechelen),
ver zulle dat kleed gans oeteree moete doa vur ver et kinne verendere (Q204a Mechelen)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Jurk. We zullen die jurk helemaal moeten lostornen voor we ’m kunnen veranderen. [DC 39 (1965)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
broei:
Syst. WBD Vet of vleesnat.
breu (Q204a Mechelen),
saus:
saos (Q204a Mechelen),
soas (Q204a Mechelen),
Syst. WBD
saos (Q204a Mechelen)
|
Saus of jus (sop?) [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: brui (groente, kool of vleesnat?) Uitspraak a.u.b. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
de raak (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
raake (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
raken (Q204a Mechelen)
|
kaakrand waarin de tanden staan [raak] [N 10 (1961)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
17743 |
kaal (zijn), kaal hoofd |
kale knikker:
kalle knikker (Q204a Mechelen),
kletskop:
ne kletsjkop (Q204a Mechelen),
plaat:
er hat un plaat (Q204a Mechelen),
plaat (Q204a Mechelen),
platengieles:
plate gilles (Q204a Mechelen),
platenkop:
hèa hat ene plate kop (Q204a Mechelen)
|
kaal hoofd (hebben) (spotbenamingen) [kletskop, hij is bij het goevernement] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kø̜̄m (Q204a Mechelen)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
krappen:
krappe (Q204a Mechelen)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (Q204a Mechelen)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
20802 |
kaas |
kaas:
kiejes (Q204a Mechelen)
|
kaas [SGV (1914)]
III-2-3
|