17880 |
knuppel, knots |
knuppel:
knuppel (Q204a Mechelen)
|
knuppel [SGV (1914)]
III-1-2
|
34058 |
koe |
koe:
kø̄ (Q204a Mechelen),
kō (Q204a Mechelen)
|
Volwassen vrouwelijk rund, in de regel een rund dat één of meerdere keren gekalfd heeft. Zie afbeelding 5. Op de kaart is het woordtype koe niet opgenomen. [JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 11; Gwn V, 2a; L 1a-m; L 4, 37; L 5, 27b; L 7, 61b; L 14, 26 en 88; L 20, 11; L 27, 5 en 57; L 29, 44; L 38, 44; L 40, 21b; L 44, 16, 21a en 39; R 12, 29; R (s]
I-11
|
34066 |
koe die eenmaal heeft gekalfd |
eerste koe:
īrštǝ [koe] (Q204a Mechelen)
|
Zie afbeelding 6. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N C, 14a; monogr.]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweede koe:
twɛi̯dǝ [koe] (Q204a Mechelen)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
poekelsrug:
pūkǝlsrø̜k (Q204a Mechelen)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangevot:
haŋǝvǫt (Q204a Mechelen),
hangvot:
haŋvǫt (Q204a Mechelen)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34122 |
koe met korte poten |
diepe koe:
dēpǝ kō (Q204a Mechelen),
neerkoe:
nērkō (Q204a Mechelen)
|
[N 3A, 142b]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlɛkpūt (Q204a Mechelen)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
zalenrug:
zālǝrø̜k (Q204a Mechelen)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
hakkenkoe:
hakǝkō (Q204a Mechelen)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|