19592 |
koffiezeef, koffiefilter |
cafè-zij:
kaffiezéëj (Q204a Mechelen)
|
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
25367 |
kogel |
kogel:
kugǝl (Q204a Mechelen)
|
Bedoeld is de kogel die met behulp van het ouderwetse schietapparaat wordt afgeschoten. De respondent van L 413 merkt op dat die enkel voor runderen wordt gebruikt, Zie ook de toelichting bij het lemma ''schietmasker''. [N 28, 5c; monogr.]
II-1
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
koke (Q204a Mechelen)
|
koken [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
34109 |
kol |
bles:
blɛs (Q204a Mechelen)
|
Witte vlek op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 135b]
I-11
|
33888 |
kolder |
kolder:
koldǝr (Q204a Mechelen)
|
Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.]
I-9
|
33026 |
kolven afstropen |
afstropen:
āfštrø̜i̯pǝ (Q204a Mechelen)
|
De maïskolven ontdoen van de schutbladeren. Het object van de handeling is steeds maïskolven. [N Q, 22]
I-4
|
19615 |
kom |
komp:
komp (Q204a Mechelen)
|
kom [SGV (1914)]
III-2-1
|
17813 |
komen |
komen:
koame (Q204a Mechelen)
|
komen [SGV (1914)]
III-1-2
|
20764 |
komijnekaas |
komijnekaas:
Syst. WBD
kemuuniekīēs (Q204a Mechelen)
|
Komijnekaas (kantert, kemuuniekaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20005 |
konijn |
konijn:
knien (Q204a Mechelen)
|
konijn [SGV (1914)]
III-2-1
|