31891 |
bandschuurmachine |
bandschuurmachine:
bāntšūrmašiŋ (Q204a Mechelen)
|
Stationaire machine waarmee hout glad wordt geschuurd. De bandschuurmachine bestaat uit een lange band schuurpapier die over twee schijven loopt en door middel van een schuurblok tegen het daaronder op een beweegbare schuurtafel liggende werkstuk wordt gedrukt. Een afzuiginstallatie zorgt tijdens het schuren voor de afvoer van het stof. Zie ook afb. 62. [N 53, 149a; monogr.]
II-12
|
18848 |
bangerik |
angstschijter:
angssjīē.ter (Q204a Mechelen),
schijthuis:
e schie:thoes (Q204a Mechelen),
sjīē.thoe.s (Q204a Mechelen),
wezel:
ne wèzzel (Q204a Mechelen)
|
bangerik [schiethoes] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
21633 |
bankbiljet |
bankbriefje:
baankbreefke (Q204a Mechelen),
bankschein (<du.):
ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!).
baanksjīēn (Q204a Mechelen),
briefje:
brifke (Q204a Mechelen),
papieren geld:
papiēre geld (Q204a Mechelen)
|
bankbiljet, banknoot, een ~ [briefke?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32005 |
bankhaak |
bankhaak:
baŋkhǭk (Q204a Mechelen)
|
Een rechte metalen staaf waaraan aan het ene einde onder een enigszins scherpe hoek een plat blad gesmeed is. De bankhaak wordt in het bankhaakgat geslagen en dient om houten delen op het werkbankblad vast te klemmen. Vgl. afb. 114. Zie ook het lemma ɛklemhaakɛ in Wld II.11, pag. 48-49.' [N 53, 210a; monogr.]
II-12
|
32004 |
bankhaakgat |
lok voor de stootblok:
lǭk ˲vȳr dǝr štuǝt˱blǫk (Q204a Mechelen)
|
Rond of vierkant gat in het werkbankblad dat bestemd is voor een bankhaak. Zie ook het volgende lemma. [N 53, 208i; monogr.]
II-12
|
31319 |
bankschroef |
achtertang:
axtǝrtaŋ (Q204a Mechelen),
tang:
taŋ (Q204a Mechelen),
voortang:
vȳrtaŋ (Q204a Mechelen)
|
Het werktuig dat aan de voorzijde ter hoogte van één van de poten en soms ook aan de zijkant van de werkbank is aangebracht en dient om werkstukken vast te klemmen. De bankschroef bestaat uit een houten blok dat met het werkblad verbonden is door middel van een horizontale draadspil die er dwars doorheen steekt. Aan de voorzijde is deze spil voorzien van een houten of ijzeren zwengel waarmee de bankschroef los- en vastgedraaid kan worden. Zie ook afb. 113. [N 53, 208j; N 53, 208n-o; monogr.]
II-12
|
31322 |
bankschroefsleutel |
stek:
štɛk (Q204a Mechelen)
|
Een door de kop van de bankschroefspil gestoken staaf waarmee de bankschroef los- en vastgedraaid kan worden. [N 53, 208m]
II-12
|
31321 |
bankschroefspil |
schroef:
šruf (Q204a Mechelen)
|
De van schroefdraad voorziene spil die de lip van de bankschroef met het werkbankblad verbindt en die met behulp van een zwengel los- en vastgedraaid kan worden. [N 53, 208l]
II-12
|
18613 |
baret |
baret (<fr.):
(baarèt) (Q204a Mechelen),
kapje:
[de informant geeft ook kèpke op voor alpino(muts)]
kèpke (Q204a Mechelen)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18173 |
barrevoets |
barvoets:
berves (Q204a Mechelen)
|
barrevoets [SGV (1914)]
III-1-3
|