21781 |
bascule |
bascule:
baskul (Q204a Mechelen),
baskuul (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen)
|
Weeginstrument met vaste vloer (bascule). [N 18 (1962)]
III-3-1
|
34500 |
bebroed onbevrucht ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (Q204a Mechelen)
|
[N 19, 54b]
I-12
|
25448 |
bederven, gezegd van pekel |
bedorven:
bǝdorǝvǝ (Q204a Mechelen),
gaan schanden:
(het vlees is) šandǝ gǝgōn (Q204a Mechelen)
|
De zoutoplossing kan bederven doordat te veel bloed uit het vlees trekt en zich met de pekel vermengt. [N 28, 109; monogr.]
II-1
|
23197 |
bedevaart |
bedeweg:
bêjwèg (Q204a Mechelen)
|
bedevaart [SGV (1914)]
III-3-3
|
34540 |
bedorven ei |
vuil ei:
vūl ęi̯ (Q204a Mechelen)
|
[N 19, 54d; L 6, 39; S 31; monogr.]
I-12
|
34190 |
bedorven melk |
etter:
ɛtǝr (Q204a Mechelen)
|
Uierontsteking kan aanleiding zijn voor het sterk veranderen van de melk. Ze kan zelfs etterig, bloederig of geelwaterig worden. Soms vindt men in de melk slechts enkele kleine stolseltjes. [N 52, 5b; A 48A, 10b]
I-11
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
bedrege (Q204a Mechelen),
bedriege (Q204a Mechelen)
|
bedriegen [SGV (1914)] || bedriegen: Als hij kans ziet zal hij proberen je te - [DC 35 (1963)]
III-1-4
|
18825 |
bedroefd |
bedroefd:
bedruft (Q204a Mechelen)
|
bedroefd [SGV (1914)]
III-1-4
|
32123 |
beeldhouwersbeitel, beeldhouwersguts |
gots:
gutš (Q204a Mechelen)
|
In het algemeen een beitel die voor beeldhouwwerk wordt gebruikt. Sommige opgaven duiden een beitel aan waarvan het blad een specifieke vorm heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval met de woordtypen lepelguts, schepguts en spatel, die van toepassing zijn op een beitel met een spatelvormig, licht gebogen blad. [N 53, 45a-d; N 53, 45f]
II-12
|
33660 |
beemd |
band/bend:
benǝt (Q204a Mechelen),
bęnǝt (Q204a Mechelen)
|
Het begrip beemd is, getuige ook de bronnenopgave bij dit lemma, vaak afgevraagd. Op grond van de informatie die de informanten bij hun antwoord gaven, springen er twee betekenissen uit van beemd. De eerste is ø̄lager gelegen, vochtig weilandø̄ en de tweede is ø̄hooiweide of hooilandø̄. Een aantal informanten vermeldt erbij dat beemd weiland is aan de Maas of aan een beek. Enkele andere bijvoegingen zijn: ø̄slechte wei met veel onkruidø̄, ø̄grasland zonder omheiningø̄, ø̄weiland met enkele bomenø̄, ø̄stuk zure grondø̄. De lage ligging wordt nogal eens als een slechte eigenschap, als minderwaardig, gewaardeerd. Sommige informanten geven aan dat een beemd iets anders is dan een broek. Mede door de diverse bijvoegingen bij de antwoorden zijn de beemd-opgaven daarom niet verwerkt in lemma 1.3.2 ɛlaaggelegen weidegrondɛ, waarin de broek-opgaven domineren. Binnen de woordtypen beemd en band/bend is niet altijd met zekerheid te zeggen of ze enkel- of meervoud zijn. Waar dit met zekerheid te zeggen is, is dit aangegeven.' [N 14, 53; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; N P, 5; JG 1a, 1b, 1c; L 19b, 2aI; L 1a-m; L 4, 40; A 10, 4; S 2, 5, 43; Wi 6; RND 20; Vld.; monogr.]
I-8
|