e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kussensloop overtreksel: øvərtreͅksəl (Mechelen) kussensloop [SGV (1914)] III-2-1
kussentje op het hoofd korfkussen: kèùrufkösse (Mechelen), kussen: keuse (Mechelen) kussentje op het hoofd bij het dragen van korven [vritsjel, wusj] [N 25 (1964)] III-1-3
kwaadspreekster klapmuil: klapmŏel (Mechelen) klappei [SGV (1914)] III-1-4
kwaal kwaal: kwaol (Mechelen) kwaal [DC 02 (1932)] III-1-2
kwartel kwartel: kwattel (Mechelen) kwartel [SGV (1914)] III-4-1
kwartje kwartje: kwartje (Mechelen, ... ), Opm. is vroegere benaming.  wüllemke (Mechelen), willempje: willemke (Mechelen) kwartje, een ~ [N 21 (1963)] || kwartje: Hier heb je een kwartje voor een ijsje [DC 41 (1966)] III-3-1
kwastenboor knodeboor: knǭbǭr (Mechelen) Boorijzer dat in de booromslag wordt geplaatst en wordt gebruikt om kwasten uit hout te verwijderen. De kwastenboor heeft een centreerpunt om de boor te geleiden, maar het feitelijke boren gebeurt met een van snijvlakken voorziene, verticale mantel die zorgt dat er een gat met een vlakke bodem in het hout ontstaat. In plaats van de uitgeboorde kwast wordt later een houten prop geslagen. (Handboek Gereedschap, pag. 207). Zie ook afb. 77. [N G, 31f] II-12
kweek puimen: pø̄mǝ (Mechelen) Elymus repens (L.) Gould Zeer algemeen voorkomend hardnekkig onkruid op gras- en bouwland en op akkerranden, dat er grasachtig uitziet met een rechtopstaande aar en donker- tot grijsgroen blad. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 30 tot 120 cm. Het is een lastig kruipend onkruid met veel onderaardse wortelstokken, die wel als veevoeder gebruikt worden. De boer verwijdert het met de eg uit de akker. Deze plant is ook wel bekend onder de oude naam kweekgras of tarwegras (Triticum repens L.). Zie in verband met de vele puin-opgaven de speciale bibliografie onder Goossens 1985; 1987 en 1988, 109-126. [N 11, 71; JG 1a, 1b, 2c; A 27, 24b; A 28, 10; A 29, 6 en 9; A 33, 17; L 34, 52; L 48, 18; Lu 2, 18; Lu 4, 9; S 20; monogr.; add. uit N 11, 70, 72, 80a en 88] I-5
kweepeer kwee: kwèj (Mechelen), kwɛj (Mechelen) kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)] I-7
kwellen kwellen: ps. omgespeld volgens Frings.  kwɛ̄le (Mechelen) kwellen [SGV (1914)] III-3-1