31904 |
beitelarend |
spits:
špets (Q204a Mechelen)
|
Het spits uitlopende deel van het beitelblad dat in het beitelhecht wordt bevestigd. Zie ook afb. 63d. [N 53, 34e; L 45, 12b; A 14, 12b]
II-12
|
31900 |
beitelblad |
staal:
dǝr štǭl (Q204a Mechelen)
|
Het stalen of verstaalde gedeelte van een beitel, dat aan de onderzijde via de beitelvouw uitloopt op de beitelsnede. Zie ook afb. 63 en de volgende lemmata. [N 53, 34b]
II-12
|
31905 |
beitelhecht |
handvat:
hānt˲vat (Q204a Mechelen)
|
Het van hout of kunststof vervaardigde handvat van de beitel waarin de beitelarend bevestigd wordt. Zie ook afb. 63e. [N 53, 34f; monogr.]
II-12
|
31906 |
beitelring |
ring:
reŋk (Q204a Mechelen)
|
Metalen band die om het houten beitelhecht wordt bevestigd om te voorkomen dat het splijt wanneer men er met een hamer op slaat. Een beitelring kan zijn aangebracht aan de boven- of aan de onderkant van het beitelhecht, of op beide plaatsen. Zie ook afb. 63f. [N 53, 34g]
II-12
|
31901 |
beitelvouw |
vouw:
vǫw (Q204a Mechelen)
|
Het schuingeslepen uiteinde van het beitelblad, dat uitloopt op een scherpe snede. Zie ook afb. 63b en het lemma ɛvouw van een beitelɛ in Wld II.11, pag. 44-45. Het betreft daar beitels die door de smid worden gebruikt.' [N 53, 34b-c; N G, 28]
II-12
|
32648 |
bek van de schaar |
naas:
nās (Q204a Mechelen)
|
Met de bek van een ploegschaar wordt de punt, het spits toelopende voorste deel bedoeld. De schaar is zodanig aangebracht, dat de bek op of vlak voor de spits van de ploegzool staat. Voor wat de termen neus, naas, snuit en spits betreft, zie men ook wat daarover in het lemma ploeghoofd wordt opgemerkt. [N 11, 31.I.b + 33b + 38 add.; N 11A, 85c + 87a + 88a + 89a add; monogr.]
I-1
|
17646 |
bekkenholte |
kuil:
koel (Q204a Mechelen)
|
heup: komvormige ruimte tussen de heupbeenderen [N 10 (1961)]
III-1-1
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
beköstigen (Q204a Mechelen),
dat kin ich neet beköstige (Q204a Mechelen),
niet trekken:
Opm. brong betekent een bruin poard.
dat kan der brong neet trekke (Q204a Mechelen)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
26511 |
bel |
alarmschel:
alarǝmšɛl (Q204a Mechelen)
|
De bel die de molenaar waarschuwt wanneer het kaar bijna leeg is. Deze bel klingelt telkens als de speelman tegen een blokje slaat, dat door een koord met de bel verbonden is. Onder het malen is dit blokje omhoog gespannen, zodat de speelman het niet kan raken. Het blokje is verbonden met een plankje dat in het kaar ligt en door het gewicht van het graan onder gehouden wordt. Als het graan vermindert, komt het plankje omhoog waardoor het blokje niet meer omhoog gespannen blijft maar neerkomt, zodat de speelman ertegen slaat (Groffils, pag 145 en 146). Op sommige plaatsen, zoals bij de oude molens in Q 88, Q 95 en Q 188, had men geen bel en moest de molenaar steeds goed op de graanhoeveelheid in het kaar letten (Coenen, pag. 123). [N O, 21b; Vds 155; Jan 161; Coe 145; Grof 170]
II-3
|
30363 |
belegplaat |
voorplaat:
vȳrplāt (Q204a Mechelen)
|
De voorplaat van een insteekslot waaraan het eigenlijke slot is bevestigd en die op de kant van de deur in het hout wordt vastgeschroefd. Zie ook het lemma 'Insteekslot'. [N 54, 103d]
II-9
|