e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Mechelen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mankeren mankeren: mankeere (Mechelen), schelen: sjêle (Mechelen) mankeren [SGV (1914)] || schelen, mankeren [SGV (1914)] III-1-2
mannelijk jong van de geit bokje: bø̜kskǝ (Mechelen), geitenbok: gētǝbok (Mechelen) [N 19, 71b; N 19, 71a; N 77, 76; A 9, 21] I-12
mannelijk kalf stier: štēr (Mechelen), stierkalf: štēr[kalf] (Mechelen), štīǝr[kalf] (Mechelen) [N 3A, 15; N C, 7a; JG 1a, 1b; A 9, 17a; Gwn V, 5a; monogr.] I-11
mannelijk kuiken haantje: hęnǝkǝ (Mechelen) [N 19, 41b; L A2, 507] I-12
mannelijk schaap bok: bok (Mechelen) Het mannelijk schaap in het algemeen. Varianten van het woordtype hamel die voor "mannelijk schaap" zijn opgegeven, zijn naar het lemma ''gesneden mannelijk schaap'' (2.2.5) overgeheveld. [L 5, 30b; L 20, 22a; L 39, 44; L 6, 25; L B2, 319; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 2, 46; A 4, 22a; Wi 12; AGV, m 3; R 3, 34; VLD; S, Q 105 add.; monogr.] I-12
mannelijke duif mannetje: mentje (Mechelen) Mannetjesduif. [SGV (1914)] III-3-2
mannelijke eend haan: hān (Mechelen) [GV, K 2; L 1a-m; L 3, 3; L 14, 18; JG 1a, 1b, 2c; S 18; NE II, 55; Vld.; A 6, add.; monogr.] I-12
mannelijke gans haan: hān (Mechelen) [A 6, 5a; A 6, 5c; S 9; L 1a-m; L 1, 59; L 14, 20; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
mannelijke hond, reu rède (d.): retje (Mechelen, ... ) mannelijke hond [GV K (1935)] || reu, mann. hond [GV K (1935)] III-2-1
mannenkleren mansluikleren: manslujklééjer (Mechelen), mansluu klèjer (Mechelen) mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] III-1-3