33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māt (Q204a Mechelen)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doornenstruik:
döwne sjtroek (Q204a Mechelen)
|
haagdoorn [SGV (1914)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
meikever:
meikääver (Q204a Mechelen)
|
meikever [SGV (1914)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
metje (Q204a Mechelen)
|
meisje [SGV (1914)]
III-2-2
|
18622 |
meisjesmuts met afhangende strook |
kapmuts:
kapmötsj (Q204a Mechelen)
|
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18637 |
meisjespantalon met kanten pijpen |
broek:
brook (Q204a Mechelen),
sjansboks:
[Vgl. WBD III, 1.3: directoire, sjansboks]
schansboks (Q204a Mechelen)
|
meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34454 |
mekkeren |
mekkeren:
mɛkǝrǝ (Q204a Mechelen)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
34237 |
melk |
melk:
melk (Q204a Mechelen),
melǝk (Q204a Mechelen)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zēi̯ǝ (Q204a Mechelen)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
melkǭrǝ (Q204a Mechelen),
melksaderen:
mɛlǝksǭrǝ (Q204a Mechelen)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|