24424 |
mierenhoop |
amezeikenhoop:
WLD (? = lang)
aomezèjke houp (Q204a Mechelen),
amezeikennest:
aomezeekenìs (Q204a Mechelen)
|
mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33094 |
mijt afdekken |
dekken:
dękǝ (Q204a Mechelen)
|
De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
34112 |
miltkuilen |
melkskuilen:
(enk)
mɛlǝkskul (Q204a Mechelen),
miltkuilen:
meltkūlǝ (Q204a Mechelen)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
miltvuur (Q204a Mechelen)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
minderjörig (Q204a Mechelen)
|
minderjarig [SGV (1914)]
III-2-2
|
18141 |
mismaakt |
mismaakt:
mismak (Q204a Mechelen)
|
mismaakt [SGV (1914)]
III-1-2
|
25166 |
mist, nevel (alg.) |
mist:
mist (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
nevel:
¯laaghangende mist¯
nevel (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen)
|
mist [domp, mok, moek] [N 22 (1963)] || mist en nevel [DC 27 (1955)]
III-4-4
|
31916 |
moderne slijpsteen |
carborundumsteen:
karborømdømštē (Q204a Mechelen)
|
Kunstmatig gevormde slijpsteen, vervaardigd uit amaril (d.i. aluminium-oxyde) of carborundum (d.i. siliciumcarbid), die wordt gemonteerd op een elektrische slijpmachine of op het slijphulpstuk van een boormachine. Moderne slijpstenen kunnen in verschillende formaten en korrelgroottes uitgevoerd zijn. [N 53, 49c; monogr.]
II-12
|
17833 |
moe |
moe:
meu (Q204a Mechelen)
|
moe [SGV (1914)]
III-1-2
|
20331 |
moeder |
mam:
mam (Q204a Mechelen),
zen mam is òd
mam (Q204a Mechelen),
moeder:
môdder (Q204a Mechelen)
|
moeder [DC 03 (1934)], [SGV (1914)] || moeder: zn moeder is oud [DC 35 (1963)]
III-2-2
|