20839 |
mosterd |
mosterd:
môstert (Q204a Mechelen)
|
mosterd [SGV (1914)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
môt (Q204a Mechelen)
|
mot [SGV (1914)]
III-4-2
|
25130 |
motregen, fijne regen |
smiesregen:
schmies réén (Q204a Mechelen),
sjmīēs rēj.n (Q204a Mechelen)
|
motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
smiezelen:
et schmiezelt (Q204a Mechelen),
schmiezele, et schmiest (Q204a Mechelen),
smiezen:
ut begint te sjmīēse (Q204a Mechelen),
zeveren:
zeevere (Q204a Mechelen),
zeiveren (Q204a Mechelen),
zouwelen:
ut begint te zauwele (Q204a Mechelen),
⁄t begint te zouwele (Q204a Mechelen)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
25664 |
mout |
mout:
mōt (Q204a Mechelen)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
hazesprong:
hāzǝšprø̄ŋk (Q204a Mechelen),
mouw:
moow (Q204a Mechelen),
muisje:
mȳskǝ (Q204a Mechelen)
|
Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw [SGV (1914)]
I-9, III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
moowescholk (Q204a Mechelen),
mòwwe sjôôlek (Q204a Mechelen)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
26147 |
muilband |
pijpband:
pī.p˱bant (Q204a Mechelen),
snuitband:
šnøts˱bant (Q204a Mechelen)
|
Brede, ijzeren band om het uiteinde van de naaf die voorkomt dat er aarde en modder op het aseinde terechtkomt. De muilband heeft soms een rechthoekig uitgekapte opening die afgedekt wordt met een klepje. Door de opening kan men de luns uit de as trekken zodat het wiel van de as kan worden verwijderd, bijvoorbeeld wanneer de as gesmeerd moet worden. Zie ook afb. 214. [N G, 43c; N 17, 60a; JG 1a; JG 1b; Vld.; div.]
II-11
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
bovenste band:
bø̜vǝstǝ(m) [band] (Q204a Mechelen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
34223 |
muilkorf voor kalveren |
muilkorf:
mulkø̜rf (Q204a Mechelen),
mulkø̜rǝf (Q204a Mechelen)
|
De muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten. [N 3A, 14e]
I-11
|