id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33651 | omwalde akker | boshaag: bøšhāx (Mechelen), ingesloten stuk: engǝšlōtǝ stø̜k (Mechelen) | Een akker welke omsloten is door een akkerwal, een brede gracht of door bossen. [N 11, 2e; N 11, 2f; N 27, 3b; A 10, 4; monogr.] I-8 |
34211 | omweiden | omlaten: ømlǭtǝ (Mechelen), omzetten: ømzɛtǝ (Mechelen) | Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.] I-11 |
25087 | onbelangrijk | weinig: wennig (Mechelen) | weinig [DC 39 (1965)] III-4-4 |
21441 | onbetrouwbare koopman | foetelaar: foeteler (Mechelen), ps. letterlijk overgenomen (dus niet(s) omgespeld!). unne fōēteleer (Mechelen), zwendelaar: WNT: zwendelen (I) -zwindelen-. Uit (jidd.) hd. schwindeln of uit eng. swindle (waarvan de vroegste bewijsplaats echter, zij het weinig, jonger is (1782) dan die van het Ndl. (1775)). schwiendeléér (Mechelen) | Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)] III-3-1 |
31990 | onderdelen nummeren | nommeren: numǝrǝ (Mechelen) | De onderdelen van een nummer voorzien, opdat de constructie later gemakkelijker in elkaar gezet kan worden. Zie voor het woordtype paren ook het lemma ɛparenɛ in Wld II.9, pag. 111.' [N 53, 207] II-12 |
32845 | onderdelen van het zwenghout en de evenaar | schachtel (d.): ša.xtǝl (Mechelen) | Voor de betrokken onderdelen zie men ook de afb. 98, 99 en 100. [N 11A, 103a + b + c; N 11A, 104a + b; div.; monogr.] I-2 |
33450 | onderdeur | deur: dø̜r (Mechelen) | Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.] I-6 |
18401 | ondergoed | ondergoed: ondergood (Mechelen), oondergood (Mechelen) | ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)] III-1-3 |
32731 | ondergronden, woelen | breken: brē ̞ǝkǝ (Mechelen), ondergronden: ondǝrgrondǝ (Mechelen) | Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b] I-1 |
33947 | onderhaam | onderhaam: ǫndǝrhām (Mechelen) | Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.] I-10 |