20685 |
patates frites |
frieten:
friete (Q204a Mechelen),
fritte (Q204a Mechelen),
Syst. WBD
friete (Q204a Mechelen)
|
Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24223 |
patrijs |
patrijs:
patries (Q204a Mechelen),
veldhoen:
veldhoon (Q204a Mechelen)
|
patrijs (30 overal in troepen op akkers; bruin hoefijzer op de buik; jachtvogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
30347 |
paumelle |
paumelle:
pymɛl (Q204a Mechelen)
|
Scharnier waarvan de knoop van het ene lid een pen heeft die in een gat van de andere knoop draait, zodat de deur gemakkelijk uitgelicht kan worden. [N 54, 87]
II-9
|
23285 |
paus |
papst (du.):
poabs (Q204a Mechelen)
|
paus [SGV (1914)]
III-3-3
|
20414 |
peetoom |
patenonk:
patenônk (Q204a Mechelen)
|
peetoom [SGV (1914)]
III-2-2
|
20415 |
peettante |
patetant:
cf. VD D.-N. s.v. "Patentante"= peettante, meter
patetant (Q204a Mechelen)
|
moei (tante) [SGV (1914)]
III-2-2
|
20812 |
pekel |
pekel:
pekǝl (Q204a Mechelen)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|
25454 |
pekelkuip |
tijn:
tīŋ (Q204a Mechelen)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
32047 |
pen |
pen:
pɛn (Q204a Mechelen
[(vierkant)]
)
|
Bij een pen-en-gatverbinding, het dunne gedeelte dat ontstaat wanneer de zijvlakken aan het uiteinde van één van de stukken hout worden weggezaagd. De dikte van de pen bedraagt gewoonlijk 1/3 van de totale houtdikte. [N 54, 58b; monogr.]
II-12
|
32048 |
pengat |
lok:
lǫak (Q204a Mechelen),
lǭk (Q204a Mechelen),
tooglok:
tø̄xlǭk (Q204a Mechelen)
|
Bij een pen-en-gatverbinding, het gat waarin de pen wordt gestoken. [N 54, 58c; monogr.] || Het gat dat ontstaat door de toognagel in het hout te slaan. [N 54, 38c; N 54, 64d]
II-12
|