20676 |
room |
room:
roam (Q204a Mechelen),
room (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen,
Q204a Mechelen),
roǝm (Q204a Mechelen),
rōm (Q204a Mechelen),
Syst. WBD
room (Q204a Mechelen)
|
De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
I-11, III-2-3
|
20743 |
roomhorentje |
crmehorentje:
kremhöntje (Q204a Mechelen),
roomhorentje:
Syst. WBD
roomhêûntjens (Q204a Mechelen),
slagroomkoekje:
schlagroom kukske (Q204a Mechelen)
|
Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19588 |
roompot |
baar:
bār (Q204a Mechelen),
roombaar:
roombaar (Q204a Mechelen)
|
Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34243 |
roomschotel |
pateel:
pǝtīǝlǝ (Q204a Mechelen),
roomplateel:
rōmplǝtil (Q204a Mechelen)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
roews (Q204a Mechelen)
|
roos [SGV (1914)]
III-2-1
|
33376 |
rooster in de mestgoot |
rooster:
rȳ̞ ̞ǝstǝr (Q204a Mechelen),
zeikplaat:
zēkplāt (Q204a Mechelen)
|
Soms ligt onder in de mestgoot een rooster, een plank of plaat met gaten, die de mest tegenhoudt en alleen de gier moet doorlaten. Onder dit rooster bevindt zich een goot die met de gierput in verbinding staat. Zie ook afbeelding 10.A.e bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42b]
I-6
|
34607 |
rosbak |
bergingsbak:
bergingsbak (Q204a Mechelen)
|
Onder de kar opgehangen bak of mand voor proviand. [N 17, 85]
I-13
|
34606 |
rosdoek |
roszak:
ros˱zak (Q204a Mechelen)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|
33924 |
roskam |
paardskam:
pętskam (Q204a Mechelen),
roskam:
roskamp (Q204a Mechelen),
rǫskamp (Q204a Mechelen)
|
IJzeren kam met 4 à 8 fijngetande en op regelmatige afstand van elkaar op de vlakke onderzijde geplaatste kamboorden om paarden - ook koeien- te kammen of te rossen, voornamelijk om het stof, plukjes, strootjes e.d. uit het paardehaar te kammen. Vooraan is een afzonderlijke naar boven wijdgetande kamboord. Over alle vlezige delen, te beginnen met het kruis, wordt tegen de haren in gekamd; beenachtige gedeelten worden niet geroskamd. Is het paard fijn van haar of glad gestreken, dan heeft de roskam geen zin. Daarna dient het paard geborsteld te worden met de roskam in de ene en de borstel in de andere hand. Zie afbeelding 24. [N 18, 139]
I-9
|
33923 |
roskammen |
kemmen:
kęmǝ (Q204a Mechelen)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|