18681 |
sierlijke omslagdoek |
bonte plag:
boente plak (Q204a Mechelen),
franjelplag:
fraangelplak (Q204a Mechelen)
|
omslagdoek, sierlijke ~ met franjes, thans nog wel in gebruik als kapstok- of tafelkleedje [draadjesneusdoek, fraanjeldook] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24242 |
sijs |
sijsje:
siske (Q204a Mechelen)
|
sijs (12 groenig, maar man heeft zwart petje en sikje; alleen trek- en wintervogel, dan in dichte danszwermen, meest bij elzen; zeer geliefde kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17752 |
sik |
bokkenbaard:
bokkebaat (Q204a Mechelen),
bokǝbāt (Q204a Mechelen),
bókkebá:t (Q204a Mechelen),
sik:
sìk (Q204a Mechelen)
|
Geitenbaard. [N 77, 87; S 32; monogr.] || sik (onder aan de kin of aan de onderlip?) [DC 01 (1931)]
I-12, III-1-1
|
28694 |
sikkel |
zikkel:
zikǝl (Q204a Mechelen),
zīǝkǝl (Q204a Mechelen)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
33981 |
singel |
zadelgord:
zālgø̄t (Q204a Mechelen)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
33993 |
singel voor de paardedeken |
gord:
gø̄ǝt (Q204a Mechelen),
singel:
seŋǝl (Q204a Mechelen)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
21444 |
sjacheraar |
sjachelaar:
sjacheléér (Q204a Mechelen),
sjaggelèèr (Q204a Mechelen),
zwendelaar:
WNT: zwendelen (I) -zwindelen-. Uit (jidd.) hd. schwindeln of uit eng. swindle (waarvan de vroegste bewijsplaats echter, zij het weinig, jonger is (1782) dan die van het Ndl. (1775)).
schwiendeléér (Q204a Mechelen)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
koetelen:
koedele (Q204a Mechelen),
sjachelen:
sjaggele (Q204a Mechelen)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (Q204a Mechelen)
|
Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13
|
18686 |
sjerp |
sjerp:
scherp (Q204a Mechelen),
sjèrrep (Q204a Mechelen)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|