34298 |
varken (bijzondere namen) |
kuus:
kyš (Q204a Mechelen),
kȳš (Q204a Mechelen)
|
In de Nijmeegse vragenlijst 19 vraag 2 werd gevraagd: "Kent uw dialect bijzondere namen voor varken?" In het lemma ''varken'' (1.1.1) zijn de algemene benamingen voor het varken ondergebracht; in dit lemma de bijzondere. Er is overlapping in de naamgeving. [N 19, 2; monogr.; Vld]
I-12
|
34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
scheuteling:
šø̄tǝleŋ (Q204a Mechelen)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
34319 |
varkenshaar |
varkenshaar:
vɛrǝkǝshǭr (Q204a Mechelen)
|
De haargroei op het varkenslijf. [N 28, 31; monogr.]
I-12
|
33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkenshok:
vɛrǝkǝshǫk (Q204a Mechelen),
varkensstal:
vɛrǝkǝs[stal] (Q204a Mechelen)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
34368 |
varkenston |
brijtselton:
bręi̯tsǝlton (Q204a Mechelen),
varkenstijn:
vɛrǝkǝstiŋ (Q204a Mechelen),
varkenston:
vɛrkǝston (Q204a Mechelen)
|
Ton om gekookt varkensvoer in te bewaren. Zie voor de benamingen van "varkensketel" het lemma ''varkensketel'' in wld I.6 (2.2.11). [N 18, 131; monogr.]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
meelbak:
mēǝlbak (Q204a Mechelen),
trog:
trǫu̯x (Q204a Mechelen),
trǭx (Q204a Mechelen)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
20646 |
varkensvet |
gesmolten vet:
gesjmôlte vet (Q204a Mechelen)
|
reuzel [SGV (1914)]
III-2-3
|
33396 |
varkenswei |
varkenswei:
vɛrkǝs˱wēi̯ (Q204a Mechelen),
varkensweitje:
vɛrǝkǝs˱wē̜ ̞i̯kǝ (Q204a Mechelen)
|
De met een houten schutting of prikkeldraad omheinde ruimte in de open lucht waar de varkens lopen. Vaak wordt de boomgaard als varkenswei gebruikt. [N 5A, 61a; N 76, 41a; A 10, 9e]
I-6
|
25385 |
vaste bloedmassa |
knodden:
knø̄ǝ (Q204a Mechelen)
|
In het bloed zit de stof fibrine die het bloed doet stollen. Tijdens het kloppen van het bloed vormt deze stof een vaste, draderige massa om de vingers, het strootje of het houtje. [N 28, 18; monogr.]
II-1
|
18427 |
vaste boord |
kraag:
kraag (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen)
|
kraag, vaste halsboord van een overhemd [N 23 (1964)]
III-1-3
|