33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
kol:
kǫl (Q204a Mechelen)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluiterd:
fleutert (Q204a Mechelen),
Syst. WBD
fluitert (Q204a Mechelen),
fluitkaas:
fleutkiës (Q204a Mechelen)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
štęi̯n[klee] (Q204a Mechelen)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kappes:
kappes (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
wit moes:
wit moos (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen,
Q204a Mechelen)
|
witte kool als gerecht [N Q (1966)] || witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)] || witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7, III-2-3
|
24280 |
witte kwikstaart |
kwikstaartje:
kwikschtestke (Q204a Mechelen),
kwiksjtetske (Q204a Mechelen),
kwikstetske (Q204a Mechelen)
|
kwikstaart [N P (1966)], [SGV (1914)] || kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33913 |
witte vlekken |
duivelshaar:
dȳvǝlshǭr (Q204a Mechelen),
duivelsvlekken:
dȳvǝlsvlɛkǝ (Q204a Mechelen)
|
Kale plekken op de huid. Zij zijn een gevolg van zweren of verwondingen door de druk van zadel en tuig, ook van het toebrengen van slagen. Zie ook het lemma ''gedrukt'' (7.36). [N 8, 90s]
I-9
|
34195 |
witte vloed |
wit vegen:
wet vē̜gǝ (Q204a Mechelen)
|
Baarmoederontsteking. Een voortdurende uitvloeiing van etter uit de schaam. Zie ook het lemma ''baarmoederontsteking'', ''witte vloed'' in wbd I.3, blz. 463. [N 52, 28; A 48A, 42; N 3A, 99]
I-11
|
24574 |
witte waterlelie |
waterlelie:
-
waterleelje (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
waterlilje (Q204a Mechelen)
|
witte waterlelie [N 37 (1971)]
III-4-3
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wek (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
Syst. WBD
wèk (Q204a Mechelen)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
gosdig (Q204a Mechelen),
gōstig (Q204a Mechelen),
gôô:stig (Q204a Mechelen)
|
dag; woensdag [N 07 (1961)] || Woensdag [SGV (1914)]
III-4-4
|