31453 |
combinatietang |
combinatietang:
kǫmbināsitaŋ (Q204a Mechelen)
|
Tang waarbij de gebruiksmogelijkheden van vasthouden, buigen en knippen van metaal gecombineerd zijn. De bekken van deze tang zijn voorzien van een getand plat deel en een rond gedeelte met tanden. Het onderste gedeelte van de bekken is als zijkniptang uitgevoerd. Aan weerszijden van het scharnier van de tang bevinden zich draadknippers. Zie ook het lemma ɛcombinatietangɛ in Wld II.11, pag. 94-95.' [N 53, 143]
II-12
|
19823 |
commode, ladenkast |
commode:
koͅmōt (Q204a Mechelen)
|
commode [SGV (1914)]
III-2-1
|
20747 |
communietaart |
mont:
monté (Q204a Mechelen),
opzet:
opzats (Q204a Mechelen, ...
Q204a Mechelen),
Syst. WBD
opzat (Q204a Mechelen)
|
Hoog pronkgebak, opgebouwd uit roombolletjes, soesjes, of schuimpjes, met bovenop een suikeren beeldje, speciaal voor communiefeesten (opzat, opzats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21308 |
compagnie |
compagnie (fr.):
compenèj (Q204a Mechelen)
|
compagnie [SGV (1914)]
III-3-1
|
32598 |
compost |
afvalmest:
āf˲val[mest] (Q204a Mechelen),
rottigheid:
rǫtexhēt (Q204a Mechelen),
vuil:
vūl (Q204a Mechelen)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|
32599 |
composthoop |
hoop:
hǫu̯p (Q204a Mechelen),
mengel:
meŋǝl (Q204a Mechelen)
|
Bedoeld wordt een hoop van plantenresten, kaf-afval, zacht heggeknipsel, keukenafval, afval van weide of boomgaard, enz. die men regelmatig omzet en laat verteren tot vooral over de weide te strooien compost. [N M, 10c add.; N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 38a + b; monogr.]
I-1
|
22829 |
concert |
concert (<fr.):
Opm. met accent op con.
cóncert (Q204a Mechelen)
|
concert [SGV (1914)]
III-3-2
|
23202 |
congregatie |
congregatie:
congregasje (Q204a Mechelen)
|
congregatie [SGV (1914)]
III-3-3
|
33917 |
cornage |
cornage (subst., fr.):
kǫrnāš (Q204a Mechelen)
|
Cornage of chronische dempigheid is kwaadaardiger dan dempigheid. Ze is ongeneeslijk. De doorstroming van de lucht wordt belemmerd door een vernauwing van het strottenhoofd, veroorzaakt door een verlamming van de zenuwen die de stembanden bedienen. De in- en uitademing gaat gepaard met een piepend geluid. [JG 1b; A 48A, 38b; N 8, 87 en 88; N 52, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
32810 |
cultivator, extirpator |
cultivator:
køltivātǝr (Q204a Mechelen),
extirpator:
ɛkspātǝr (Q204a Mechelen)
|
De cultivator, extirpator of woeleg is een 3- of 4-wielig of op twee lopers voortglijdend akkerwerktuig met op een schaar eindigende tanden, die d.m.v. een hefboom tegelijk versteld kunnen worden. Aan het raam van een wielcultivator zitten 5 of meer C-vormige veertanden (zie afb. 77) of rechte stelen (zie afb. 78), die elk van een pijlvormige beitel, resp. een kleine dubbelschaar zijn voorzien. Dit lemma betreft de cultivator in het alge-meen. Voor termen die op de sleepcultivator toepasselijk zijn, zie men het volgende lemma. Wat in het onderstaande met ''eg'' en ''eg'' bedoeld wordt, is aangegeven in het lemma ''eg''. [JG 1a + 1b+ 1d + 2c; N 11, 78a; N 11A, 150a + c; N J, 10; N 18, 52 add.; div.; mono-gr.]
I-2
|