32747 |
een geerakker ploegen |
kortvoren:
voor de vraag of dit woordtype voor de volgende plaatsen beschouwd moet worden als werkwoord dan wel als meervoudig substantief zie men ook het vorige lemma
[kortvoren] (Q204a Mechelen),
scheuten ploegen:
[scheuten] plōgǝ (Q204a Mechelen),
scheuten varen:
[scheuten] vãrǝ (Q204a Mechelen)
|
Afhankelijk van de gebruikte ploeg en de gevolgde ploegwijze kan de geer van een trapeziumvormige akker op verschillende manieren worden geploegd. Wordt de akker met een wentel- of een keerploeg bewerkt, dan kan men a) met de geer beginnen en dan - schuin tegen de geervoren aan - de lange voren ploegen, of b) met de lange voren beginnen en op de overblijvende geer korter wordende voren ploegen, waarbij tenslotte - schuin op de geervoren - nog enige lange sluitvoren worden geploegd. Op een uiteen te ploegen geerakker ploegt men vanaf de zijkanten eerst de lange voren, totdat men de in midden uitgezette geer bereikt. Daar ploegt men dan korter wordende voren, die in het midden (waar men moest keren) worden aangevuld met een aantal lange sluitvoren. Wordt die geerakker het jaar daarop bijeengeploegd, dan ploegt men in het midden eerst het daar uitgezette geerstuk bijeen; daarop laat men dan de lange voren volgen. Als een trapeziumvormige akker geploegd kan worden in voren die in dezelfde richting lopen als de evenwijdige korte en lange zijde van het stuk, hoeft men geen geer te ploegen. Voor het([...)-gedeelte van sommige varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 64; N 11A, 126a + b + c + d; JG 1a + 1b; monogr.; A 33, 9 add.]
I-1
|
31848 |
een groef schaven |
ploegen:
plōgǝ (Q204a Mechelen)
|
In het algemeen met behulp van een ploegschaaf groeven aan planken schaven. Zie ook het lemma ɛploegenɛ in wld II.9, pag. 158.' [N 53, 95; monogr.]
II-12
|
32035 |
een halfhoutse hoekverbinding maken |
half overeenlassen:
hǭf˱ ȳvǝrēlešǝ (Q204a Mechelen)
|
Twee stukken hout met behulp van een lip onder een bepaalde hoek met elkaar verbinden. [N 54, 51a]
II-12
|
19855 |
een huis huren |
pachten:
pagte (Q204a Mechelen)
|
een huis huren [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
32032 |
een las maken |
lassen:
lešǝ (Q204a Mechelen)
|
Twee in elkaars verlengde liggende stukken hout door middel van een las met elkaar verbinden. Zie ook afb. 128. [N 54, 42d; N 54, 43]
II-12
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) snuits trekken:
n sjnüts trekke (Q204a Mechelen),
een postzegel snijden:
unne poszeegel sjnīēje (Q204a Mechelen)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
e paar schoon (Q204a Mechelen),
e paar sjōōn (Q204a Mechelen)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
een paar sokken:
e paar sökke (Q204a Mechelen),
sokken:
zökke (Q204a Mechelen)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32049 |
een pen-en-gatverbinding maken |
angen:
aŋǝ (Q204a Mechelen)
|
Twee stukken hout met behulp van een pen-en-gatverbinding met elkaar verbinden. [N 54, 50]
II-12
|
21656 |
een prijs vragen |
vragen (voor):
wat vrog ste (Q204a Mechelen)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|