32144 |
fineerzaag |
fineerzeeg:
finērzē̜x (Q204a Mechelen),
verstekzeeg:
vǝrštɛk˲zē̜x (Q204a Mechelen)
|
Zaagje met een aan beide zijden getand zaagblad, dat wordt gebruikt om fineerhout te zagen. Zie ook afb. 165. [N 53, 13a; N 53, 14; monogr.]
II-12
|
18010 |
flauwvallen |
flauwvallen:
flow valle (Q204a Mechelen)
|
het bewustzijn verliezen [DC 60 (1985)]
III-1-2
|
31574 |
flensbeslag |
gummibeslag:
gumibǝšlāx (Q204a Mechelen)
|
IJzeren wielband met opstaande rand waarin een massieve rubberband kan worden aangebracht. Zie ook afb. 209b. [N G, 46b]
II-11
|
19288 |
flikflooien |
filou-en (< fr.):
cf.Rhwb II, kol. 451, s.v. filuen in schlauer Weise zu bekommen suchen
fieloere (Q204a Mechelen)
|
flikflooien [SGV (1914)]
III-1-4
|
18912 |
flink; flinke persoon |
flink:
flink (Q204a Mechelen)
|
flink: U loopt nog - voor iemand van uw leeftijd [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
flum (Q204a Mechelen),
fluum (Q204a Mechelen),
flüme (Q204a Mechelen),
koet:
kaet (Q204a Mechelen),
kōē.t (Q204a Mechelen)
|
fluim [SGV (1914)] || fluim [klad, kwalster, kwaaier] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18024 |
fluimen uitspuwen |
koeten:
koete (Q204a Mechelen),
reutelen:
róttele (Q204a Mechelen),
spijen:
spuije (Q204a Mechelen)
|
spuwen: fluimen uitspuwen [kwalstere, kwaajere, uitgooje] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
28760 |
fluweel, velours |
sameet:
zamɛt (Q204a Mechelen)
|
Weefsel met een bovenkant met rechtopstaande garenuiteinden, ontstaan door een bijzondere afwerking. De binding bestaat uit een grondweefsel, in effen of keper, waartussen draden, die over grotere afstanden los liggen. Door deze door te snijden en op te borstelen ontstaat een pluche-achtig haardek: pool. Door zacht ruwen wordt het ø̄pluizenø̄ bevorderd, waarna de pool op een bepaalde lengte wordt afgeschoren (Bonthond s.v. ø̄fluweelø̄. [N 62, 78; N 62, 75f; 59, 201; MW; L 1a-m; L 23, 57a; S 9; monogr.]
II-7
|
33755 |
fokmerrie |
veulensmeer:
vø̜̄lǝsmē̜r (Q204a Mechelen)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; N 8, 50b]
I-9
|
20143 |
fopspeen |
lots:
loetsj (Q204a Mechelen)
|
fopspeen; hoe heet in uw dialect de fopspeen die men kleine kinderen in de mond stopt om ze stil te krijgen [DC 43 (1968)]
III-2-2
|