e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huisweide bleek: bleik (Meerlo), groes: grūs (Meerlo) Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] I-7
huiveren schuiveren: schūūvere (Meerlo) huiveren [SGV (1914)] III-1-2
hul hul: hul (Meerlo, ... ), kap: kap (Meerlo) hoofddoek, sluier || hul (kap) [SGV (1914)] III-1-3
hulp, bijstand hulp: hulp (Meerlo), hölp (Meerlo) de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)] || hulp III-1-4
hulst hulst: eigen spellingsysteem  hulst (Meerlo) De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)] III-4-3
huppelen huppelen: huppele (Meerlo) Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)] III-1-2
hurken op de hukken gaan zitten: op de høken goa zitte (Meerlo), (zie hurken)  op de høke goa zitte (Meerlo) hukken [SGV (1914)] || hurken [SGV (1914)] III-1-2
hutselen schudden: schudde (Meerlo) Schudden van het geld voordat men het opgooit [hutselen, uteren]. [N 88 (1982)] III-3-2
huurhuis gepacht huis: gepaagt hŭŭs (Meerlo) huurhuis [SGV (1914)] III-2-1
huurpenning meepenning: mietpènning (Meerlo) huurpenning [SGV (1914)] III-3-1