e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lagerkussen lagerkussen: lāgǝrkøsǝ (Meerlo) In het algemeen een metalen blok waarin de as van een tandrad, vliegwiel, etc. rust en ronddraait. [N 33, 246] II-11
lam lam: lām (Meerlo), schaapje: sxø̜pkǝ (Meerlo) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lamp lamp: lāmp (Meerlo, ... ) lamp [SGV (1914)] III-2-1
lampenpit lemmet: lemət (Meerlo, ... ) lampepit [SGV (1914)] || lampkatoen in petroleum- en olielamp III-2-1
lamsoor schaapsoren: statice limonium  schaopsoeëre (Meerlo) schaapsoor, plant III-4-3
landauer landauer: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  landauwer (Meerlo) een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)] III-3-1
landjeveroveren mesje pikken: meske pikke (Meerlo) Jongensspel waarbij met een mes in een op de grond getekend vierhoekig afgetekend "land"geprikt werd om op die wijze ander "land"te veroveren. III-3-2
landrol rol: rǫl (Meerlo), wals: wãls (Meerlo), wel: wɛ ̝l (Meerlo) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
landstreek gegend (du.): met lengteteken op de a  gägent (Meerlo), streek: streek (Meerlo, ... ) landstreek, gebied dat door bijv. tradities, landschap, taal enz een zekere eenheid vormt [contrei, streek, strom] [N 81 (1980)] || streek (in deze ~) [SGV (1914)] III-4-4
lange dunne boom uitdunsel: uitgedunde slieten uit het bos  ütdunsel (Meerlo), zwieperd: eigen spellingsysteem  zwiepert (Meerlo) Een lange dunne boom (zwiemel). [N 82 (1981)] || slieten III-4-3