e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lawaai, herrie lawaai: lewaaij (Meerlo), leven: lève (Meerlo), met een lengteteken op de eerste e  lève (Meerlo) een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)] || lawaai [SGV (1914)] III-4-4
lebmaag lebmaag: lɛb˱māx (Meerlo) De vierde of eigenlijke maag van de koe, de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant. Via de lebmaag gaat het voedsel in de darmen over. [N 28, 84; A 9, 11d] I-11
ledikant bed: bed (Meerlo) Verplaatsbaar bed (i.p.v. een bedstee) (bed, krib, ledikant) [N 79 (1979)] III-2-1
leefnet leefnet: lɛ̄fneͅt (Meerlo) Het net waarin men vissen die met de hengel zijn gevangen levend kan houden [leefnet, kaar]. [N 88 (1982)] III-3-2
leeftijd, ouderdom ouder: ālder (Meerlo) ouderdom, leeftijd III-2-2
leeg, gezegd van een noot leeg: eigen spellingsysteem  lèèg (Meerlo), lèèg* (Meerlo) leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
leeg, niets bevattend leeg: lè͂g (Meerlo, ... ) niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4
leegloper leegloper: lègloeëper (Meerlo), met lengteteken op de a  läg lø͂ͅper (Meerlo) een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] || leeglooper [SGV (1914)] III-1-4
leep, doortrapt doortrapt: durtrapt (Meerlo), slim: sleem (Meerlo) leep [SGV (1914)] || zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4
leerjongen schoesterjong: sxustǝrjoŋ (Meerlo) Jongen die bij de schoenmaker inkomt om het vak te leren. [N 60, 217a; monogr.] II-10