e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
nageboorte van de koe bocht: bōxt (Meerlo), bǫxt (Meerlo), lechter: lēxtǝr (Meerlo) [N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.] I-11
nageboorte van het paard bocht: boxt (Meerlo) Moederkoek die na de geboorte van het veulen afkomt. [A 33, 19a; N 8, 54 en 55] I-9
nagelbloem (clethra alnifolia) kruitnagel: krŭŭtnägel (Meerlo), krŭŭtnäägel (Meerlo) giroffel (nagelbloem) [SGV (1914)] || nagelbloem (anjelier) [SGV (1914)] III-2-1
nagelijzer nagelenijzer: nɛ̄gǝlīzǝr (Meerlo) Stuk ijzer met ronde en vierkante gaten van verschillende afmetingen, waarin men de pinnen van de nagels plaatst om er een kop aan te slaan. Het nagelijzer wordt ook gebruikt voor het vormen van de koppen aan klinknagels. Zie ook afb. 217. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het ɛklinknagelijzerɛ geslagen, waardoor er een kop op kwam. In L 329 werd het van verschillende ronde, vierkante en platte gaten van verschillende afmetingen voorziene nagelijzer boven het schroodgat van het aambeeld gelegd. De klinknagel werd vervolgens in één van deze gaten geplaatst. Door met een hamer op de voorgestuikte kop van de klinknagel te slaan nam deze de vorm aan van het betreffende gat. De kop werd afgewerkt met een ɛdopperɛ Zie ook de toelichting bij het lemma ɛdopperɛ.' [N 33, 292; N 33, 332; N 66, 19] II-11
nagras, tweede hooioogst nagras: nǫgrās (Meerlo), nahooi: nǫhø̜i̯ (Meerlo) De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.] I-3
nascharder scharder: scharder (Meerlo) Degene die het achtergebleven hooi bijeenharkt. [A 34, 4; add. uit N.14, 122] I-3
nascharren, naoogsten scharren: sxarǝ (Meerlo) De akker naoogsten met een rijf of houten hark. De boer deed dit doorgaans zelf, in tegenstelling tot het aren lezen dat dan door anderen werd gedaan. Zie de toelichting bij het lemma ''aren lezen'' (5.2.4). [N 15, 38a; JG 1a, 1b; L 34, 40; monogr.; add. uit N 15, 35; N 18, 93] I-4
natte sneeuw natte sneeuw: natte sni-j (Meerlo) verschillende soorten sneeuw [spuwsneeuw, watersneeuw] [N 81 (1980)] III-4-4
nauw, eng eng: ing (Meerlo, ... ), strak: Toe strak: straks (pas geleden).  strak (Meerlo) klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] || nauw [SGV (1914)] || strak, nauwsluitend III-4-4
nauwgezet; nauwgezet persoon nauw: sekuur van werk  ət kumt sich nògàl nòw (Meerlo), precies: presīēs (Meerlo), precies werk: sekuur van werk  pərsīēs wéérk (Meerlo) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)] III-1-4