e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paardestal paardsstal: pę ̞rts[stal] (Meerlo) De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a] I-6
paars, violet paars: paars (Meerlo) paars [SGV (1914)] III-4-4
paasavond paasavond: poaschoavend (Meerlo) paaschavond [SGV (1914)] III-3-3
paasei paasei: Z. ei [pag. 103]: Eier wiere gerápt óp Paoszaoterdag as de klokke van Roeëme tüs kwaome.  paosei (Meerlo) Paasei. III-3-2
paasvuur paasvuur: Sub vuur.  paosvuur (Meerlo) Paasvuur. III-3-2
pacht, vruchtgebruik pacht: pāxt (Meerlo) Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.] I-6
pachtboer pachtboer: pāxtbūr (Meerlo) Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI] I-6
pachten pachten: pāxtǝ (Meerlo) [S 27; monogr.] I-6
pachtersvrouw pachtboerin: pāxtburen (Meerlo) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad pad: ped (Meerlo, ... ), [verkortingsboogje boven ä ]  päd (Meerlo) pad [DC 07 (1939)] || pad (dier) [SGV (1914)] III-4-2