e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rug van het lemmer rug: rug (Meerlo) De niet-scherpe zijde van een mes (rug, botte kant) [N 79 (1979)] III-2-1
rug, aangeaard stuk rug: røx (Meerlo) De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.] I-5
ruien ruien: röje (Meerlo) ruien III-4-1
ruiken ruiken: rükke (Meerlo) ruiken III-1-1
ruilen (als spel) koetelen: koetele (Meerlo), kōētele (Meerlo) Het spel waarbij men voorwerpen met elkaar ruilt [ruilen, koetelen, tuilen, toesen, tuisen, mangelen, tuitelen, paarden]. [N 88 (1982)] || Ruilen met alle mogelijke zaken, vooral prullen, door kinderen. III-3-2
ruin ruin: ryn (Meerlo) Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.] I-9
ruisen (van de wind) ruisen: ruizen (Meerlo) het geluid dat een stroom van lucht of een vloeistof maakt bij het gaan door of schuren langs iets of in zijn baan [ruisen, ruizelen, reuzelen] [N 91 (1982)] III-4-4
ruisen van bladeren suizen: eigen spellingsysteem  suuze (Meerlo) Het ruisen van bomen (ruisen, ruizelen, reuzelen, snirsen). [N 82 (1981)] III-4-3
ruiten in het kaartspel ruiten: ruutenoas (Meerlo), rütte (Meerlo) Ruiten bij het kaartspel. || Ruiten: Ruiten aas. [SGV (1914)] III-3-2
ruk ruk: ruk (Meerlo) Ruk: snelle korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snuk, snoek). [N 84 (1981)] III-1-2