e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rukwind rukwind: rukwiend (Meerlo, ... ) rukwind, plotselinge, felle wind [trekwind, snuk wind, strobatie] [N 81 (1980)] || windstoot, ruk of stoot van de wind [hort, buis] [N 81 (1980)] III-4-4
rund rind: rent (Meerlo), rund: rønt (Meerlo) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzel, horzel horzel: hōrsel (Meerlo) horzel [SGV (1914)] III-4-2
rups rups: roeps (Meerlo, ... ), troeps (Meerlo) rups [SGV (1914)] || rups rups [DC 46 (1971)] III-4-2
rusten rusten: röste (Meerlo), schoften: schufte (Meerlo) rusten [SGV (1914)] || Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)] III-1-2
ruw, hard ruw: rouw (Meerlo), rŏŏuw (Meerlo) ruw [SGV (1914)] || zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)] III-3-1
ruw, ruig ruw: rŏŏuw (Meerlo, ... ), Rauw wèèr: ruw weer.  rauw (Meerlo) ruig [SGV (1914)] || ruw [SGV (1914)] III-4-4
ruzie ruzie: ruzie (Meerlo) een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)] III-3-1
ruzie maken ruzie maken: ruzie make (Meerlo) ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)] III-3-1
saanengeit saanengeit: zānǝgęi̯t (Meerlo) [N 77, 70; monogr.] I-12