e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

Gevonden: 4060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bont als apart kledingstuk mies: Lett. bet.: poes of kat. [Vgl. WLD III, 2.1, p. 372, lm. kat: mies]  mies (Meerlo), pels: pēls (Meerlo) pels || smalle pels III-1-3
bont en blauw slaan blond en blauw slaan: blond ɛn blòu gəslāgə (Meerlo) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
bonzen houwen: houwe (Meerlo) hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)] III-4-4
boog boog: bòòg (Meerlo, ... ), pijlenboog: Z. bòòg.  pielenbòòg (Meerlo) Boog (z. pelenbòòg). || Boog om pijlen mee te schieten. || Boog. III-3-2
boogschuttersgilde gilde: geeld (Meerlo) Een vereniging, een gilde van boogschutters [doel, doelmaatschappij, handboogmaatschappij]. [N 88 (1982)] III-3-2
boom (alg.) boom: boeëm (Meerlo), booĭm (Meerlo), buəm (Meerlo) boom [RND], [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bogaard: boͅgərt (Meerlo), bongerd: boŋərt (Meerlo) I-7
boomgroep drieklets: kastanjes, of hazelnoten; ook wel vierklets, viefklets.  drieklets (Meerlo) 3 stuks bomen bij elkaar III-4-3
boomkruin kruin: eigen spellingsysteem  kroeën (Meerlo) De bladdragende takmassa (kroon, kapruin, kruin). [N 82 (1981)] III-4-3
boompje wisselen boompje wisselen: böömke wissele (Meerlo) Stuivertje wisselen. III-3-2