e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

Gevonden: 4060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een kaart uitspelen opspelen: VD opspelen, 1. spelende in de hoogte gooien; -(kaartsp.) spelend op tafel leggen, uitspelen; -(kaartsp.) beginnen te spelen, voor de hand zitten.  ópspeule (Meerlo) Opspelen. III-3-2
een kater hebben een kater hebben: enne kater hebbe (Meerlo) kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)] III-2-3
een kind op de arm dragen wiegen: wiege (Meerlo) een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)] III-2-2
een kuil graven een kuil maken: en koel make (Meerlo) kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)] III-1-2
een list gebruiken door de heg jagen: dur de heg jage (Meerlo) Een list gebruiken bij het kaarten [finten]. [N 88 (1982)] III-3-2
een miskraam krijgen opslag krijgen: cf. CB s.v. "opslagen  opslag kriege (Meerlo) miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan). [N 84 (1981)] III-2-2
een pak slaag geven afsmeren: afsmère (Meerlo) pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen). [N 84 (1981)] III-1-2
een priktol bovenhands uitwerpen hakken: Sub haktol.  mit d`n tōl hakke (Meerlo) Een spel waarbij de jongens trachtten bij het neergooien van de priktol met de punt de draaiende tol van een ander te raken en hem zo te splijten. III-3-2
een spade diep spitten een spit diep (spaden): ę ̞nǝ spēt˱ dīp (Meerlo) Bij normaal spitwerk wordt de grond ter diepte van één spadesteek omgewerkt. [N 11A, 148d; monogr.] I-1
een spel kaarten spel: speul (Meerlo) Een spel kaarten [stok, spel, speul]. [N 88 (1982)] III-3-2