e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L217p plaats=Meerlo

Overzicht

Gevonden: 4060
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
familie eigen: eige (Meerlo), familie: femilie (Meerlo) familie || het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)] III-2-2
fanfare fanfare: fanfaar (Meerlo), [Vgl. pag. 108: fanfare nl., z. fomfaar].  fomfaar (Meerlo) Een muziekkorps dat bestaat uit koperen blaasinstrumenten en slagwerk [fanfare, fanfaar, muziek]. [N 90 (1982)] || Fanfare. III-3-2
feest feest: fieest (Meerlo), fieëst (Meerlo) De bijeenkomst en samenzijn ter viering van een heuglijk feit of een gedenkdag [feest, kermis, begankenis]. [N 88 (1982)] || Feest. III-3-2
feesten feesten: fieeste (Meerlo), fieëste (Meerlo) Een feest vieren [feesten, vieren, kermissen, fêteren]. [N 88 (1982)] || Feesten. III-3-2
felshamer felshamer: fęlshāmǝr (Meerlo) Hamer met een wat gebogen dwarse, puntige pen die bij het felsen wordt gebruikt. Volgens Van der Kloes en Risch (pag. 314) wordt felswerk vooral met een houten hamer gedaan. [N 33, 75] II-11
fietsen fietsen: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"!  fietsen (Meerlo) op een fiets rijden [fietsen, wieleren] [N 90 (1982)] III-3-1
fijt fijt: fiet (Meerlo) nagelontsteking: De ontsteking van a) heeft ook het beenvlees van een vingerkootje aangetast; fijt (zwart, daal, vijt, fijt, fijk, fiek). [N 84 (1981)] III-1-2
filet, haas ossehaas: ossehaas (Meerlo) lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)] III-2-3
filiaal bijwinkel: beejweenkel (Meerlo) de tak van een handelshuis op een andere plaats dan waar het hoofdgebouw gevestigd is, bijwinkel [succursaal, filiaal, bijwinkel] [N 89 (1982)] III-3-1
fladderen fladderen: fladdere (Meerlo) fladderen op gebrekkige wijze of bij korte beurten vliegen, gezegd van jonge vogels (flodderen, plodderen, plodden, vluggen, flaggeren, floddervleugelen) [N 83 (1981)] III-4-1