id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17627 | hals | hals: hāls (Meerlo), hels (Meerlo) | hals [SGV (1914)] || halzen [SGV (1914)] III-1-1 |
18255 | halsketting | ketting: en golden kētting (Meerlo) | gouden [een - ketting] [SGV (1914)] III-1-3 |
18236 | halssnoer | snoer: snoer (Meerlo) | aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] III-1-3 |
33927 | halster | capuchon: kapǝson (Meerlo), halfster: hɛlfstǝr (Meerlo), hoofdsel: hotsǝl (Meerlo) | Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.] I-11 |
25225 | halve maan, eerste kwartier | eerste kwartier: ièste ketier (Meerlo), urste ketier (Meerlo) | schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] || schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)] III-4-4 |
25261 | halve pint, kwart liter, maat | schopje: schupke (Meerlo) | de maat die een inhoud aangeeft van 0,25 (=kwart) liter [kapper, halfje, schopje, dzozie, hoorn, neuker, neutel, bok, uppie, bak] [N 91 (1982)] III-4-4 |
20820 | ham, hesp | schink: schīnk (Meerlo), sxeͅŋk (Meerlo) | ham [SGV (1914)] III-2-3 |
17659 | hand | hand: hand (Meerlo), hānd (Meerlo) | hand [SGV (1914)] || handen [SGV (1914)] III-1-1 |
21731 | handboei | boei: Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"! boei (Meerlo) | de boei waarmee handen geboeid worden [paternoster, handboei] [N 90 (1982)] III-3-1 |
31411 | handboormachine | handboormachine: hãnt˱bǭrmǝšīn (Meerlo) | Boormachine die met de hand wordt aangedreven. De handboormachine wordt gebruikt voor het boren in hout en metaal. Zie ook afb. 121. [N 33, 122] II-11 |