id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
19476 | houtspaander | flimp: flēmp (Meerlo) | spaander om vuur in de pijp te steken III-2-1 |
31803 | houtsplinter | splinter: splēntǝr (Meerlo) | Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12 |
24329 | houtworm | houtworm: ö lang hōltwörm (Meerlo) | houtworm III-4-2 |
19187 | hovaardig | groots: gruts (Meerlo), grø͂ͅts (Meerlo) | grootsch [SGV (1914)] || het gevoel van meerderheid te zeer of ongegrond doen blijken [groots] [N 85 (1981)] III-1-4 |
21188 | hozen | hozen: ōōĭze (Meerlo), Algemene opmerking v.d. invuller: in het Meerlos dialect bestaat geen uitgangs "n"! hoze (Meerlo) | hoozen (ww.) [SGV (1914)] || water uit een boot werpen door middel van een hoosvat [hozen, baliën] [N 90 (1982)] III-3-1 |
18962 | huichelaar | godverneuker: godverneuker (Meerlo, ... ) | een huichelachtig persoon, iemand die zich mooier voordoet dan hij is [godverneu-ker, heiligboontje, fijnaard] [N 85 (1981)] || huichelaar III-1-4 |
19307 | huichelen | huichelen: huichele (Meerlo), opscheppen: opschŭppe (Meerlo), zich mooi voordoen: zich moj vurdoen (Meerlo) | veinzen [SGV (1914)] || voorgeven iets te zijn of te doen [veinzen, bouzjezjeren] [N 85 (1981)] || zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen] [N 85 (1981)] III-1-4 |
18049 | huidschilfers | schilfers: schelver (Meerlo) | schilfer [SGV (1914)] III-1-2 |
18044 | huiduitslag | uitslag: utslag (Meerlo) | Huiduitslag: plaatselijke verandering van de huid in de vorm van vlekken, pukkeltjes, etc. (dutsel, rool). [N 84 (1981)] III-1-2 |
34618 | huif van de huifkar | huif: hūf (Meerlo) | Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr] I-13 |