18895 |
iemand weerstaan |
klaarspelen:
kloar speule (L217p Meerlo)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
betijen:
cf. VD s.v. "betijen"(alleen in onb. wijs) (onoverg.) d.w.z. iemand laten betijen = laten begaan en iets laten betijen Zie ook WNT II. 11 kol. 2227-2228 s.v. betijden"(zie betijen en betijgen.), "betijen"(id. VD) en "betijgen"(zuiverder vorm van betijen)
beteeje (L217p Meerlo),
laten gewhren (du.):
loate gewerre (L217p Meerlo)
|
betijen [SGV (1914)] || toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
bidden:
bei-je (L217p Meerlo),
de dood aanzeggen:
door de naobere
den doeëd ánzegge (L217p Meerlo),
op de begrafenis noden:
door de naobere
op de begräffenis nuuëje (L217p Meerlo),
ter lijk bidden:
naaste buren; cf. VD s.v. "aanzeggen"= "1. ......(thans) min of meer plechtig bekendmaken"....."iemands overlijden (laten) aanzeggen
ter liek beien (L217p Meerlo),
taak van naober
ter liek bèje (L217p Meerlo)
|
aanzeggen || buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] || lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)] || uitnodigen op de begrafenis || voorp de begrafenis uitnodigen
III-2-2
|
24635 |
iep |
iep:
eigen spellingsysteem
iep (L217p Meerlo)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19246 |
iets (leren) beheersen |
get meester zijn:
meister zien (L217p Meerlo)
|
een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19149 |
iets goedmoeds doen |
goedig:
goeiig (L217p Meerlo)
|
goedig
III-1-4
|
18859 |
iets in acht nemen |
waren:
ware (L217p Meerlo)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
nietigheid:
niksigheid (L217p Meerlo)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkroppen (L217p Meerlo)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
ijke (L217p Meerlo)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|