id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20835 | inschenken | inschudden: insxødə (Meerlo), koffie inschudden: koͅfi insxødə (Meerlo) | inschenken || koffie inschenken III-2-3 |
34001 | inspannen | spannen: spanǝ (Meerlo), voorspannen: vørspanǝ (Meerlo) | Het opgetuigde paard voor een kar met berries spannen. Men plaatst het tussen de berries, waaraan de draagriem, de brede buikriem, en de strengen worden vastgemaakt. Voor andere voer- en landbouwwerktuigen wordt het paard niet in- maar aangespannen. De term inspannen werd echter ook enkele keren in de hier behandelde betekenis opgegeven. [JG 1b; N 8, 98a; RND 74] I-10 |
21867 | inzet | inzet: ienzet (Meerlo) | de inzet door de verkoper gedaan om de prijs op te voeren op een veiling [schut, buurmansschut] [N 89 (1982)] III-3-1 |
22328 | inzet bij het spel | pot: pot (Meerlo) | Het geheel van wat door elk van de spelers in een partijtje op het spel gezet is [pot, zaad, zwik]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
20827 | inzouten | zouten: zalte (Meerlo), zāltə (Meerlo) | zouten (mv.?) [SGV (1914)] || zouten, in het zout zetten III-2-3 |
17593 | iris | iris: iris (Meerlo) | Iris: het gekleurde gedeelte van het oog waarin zich de pupil bevindt. [N 84 (1981)] III-1-1 |
21851 | jaarmarkt | jaarmarkt: joarmērt (Meerlo) | de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)] III-3-1 |
18259 | jak | jak: jak (Meerlo, ... ) | jak [SGV (1914)] || los bovendeel van een japon, soort blouse III-1-3 |
18996 | jaloers | jaloers: jaloers (Meerlo), sjalōērs (Meerlo) | een andere om iets benijdend [jaloers, afgunstig] [N 85 (1981)] || jaloersch [SGV (1914)] III-1-4 |
20548 | jam | jam: zjem (Meerlo) | jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)] III-2-3 |