22548 |
jokeren (kaartspel) |
jokeren:
jokere (L217p Meerlo)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22557 |
jokeren (kaartspel) add. |
amerikaans jokeren:
amerikaans jokere (L217p Meerlo)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
joonk (L217p Meerlo),
jóng (L217p Meerlo),
jónk (L217p Meerlo),
⁄t kiend is nog jong (L217p Meerlo)
|
jong (bn) || jong (bn.) || jong [t kind is nog ~] [SGV (1914)]
III-2-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
kwab:
kwab (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
kweker:
kweker
kwèker (L217p Meerlo),
poele:
poele (L217p Meerlo)
|
een pas uitgebroed vogeltje (kwabbeke) [N 83 (1981)] || een vogel die nog gevoerd moet worden (kwèker) [N 83 (1981)] || jonge kale vogel || vogeltje
III-4-1
|
24176 |
jong en kaal vogeltje adj. |
kaal:
kaal (L217p Meerlo)
|
nog geen veren hebbend, gezegd van jonge vogels ( maaibloot, paddebloot) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
joŏnk (L217p Meerlo),
joŋk (L217p Meerlo),
jónk (L217p Meerlo),
eigen spellingsysteem verschillend bij verschillende dieren
jong (L217p Meerlo),
klein beestje:
klèn biejsje (L217p Meerlo)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]Hoe noemt u het jong van een dier (jonk, jonkie, welp, wulp, kakerd, kakernest) [N 83 (1981)] || jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)] || jong (ve dier) [SGV (1914)] || klein beestje [DC 37 (1964)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (L217p Meerlo),
kier:
kir (L217p Meerlo)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
24304 |
jonge brasem |
bliek:
bliek (L217p Meerlo),
eigen spellingsysteem
bliek (L217p Meerlo)
|
De jonge brasem is zilverglanzend (bleek, bliek) [N 83 (1981)] || vissoort
III-4-2
|
34448 |
jonge geit |
lam:
lām (L217p Meerlo)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
20314 |
jonge vrouw |
deern:
den (L217p Meerlo),
pul:
pul (L217p Meerlo)
|
jonge vrouw [kuie, koje, keuje] [N 86 (1981)] || meisje
III-2-2
|