31320 |
bankschroefbus |
draadhuls:
drǭthøls (L217p Meerlo)
|
De metalen bus in het vaste deel van de bankschroef, waarin de bankschroefspil ronddraait. [N 33, 205]
II-11
|
31322 |
bankschroefsleutel |
sleutel:
slø̜tǝl (L217p Meerlo)
|
Een door de kop van de bankschroefspil gestoken metalen staafje dat dient om deze rond te draaien. Op deze wijze kan de bankschroef geopend en gesloten worden. Zie ook afb. 57. [N 33, 206]
II-11
|
31321 |
bankschroefspil |
draadspil:
drǭtspil (L217p Meerlo)
|
De draadspil waarmee de bekken van de bankschroef open en dicht gedraaid kunnen worden. Zie ook afb. 57. [N 33, 206; monogr.]
II-11
|
24299 |
barbeel |
berf:
berf (L217p Meerlo)
|
barbeel (witvis)
III-4-2
|
20181 |
barensweeën |
pozen:
de poeëze kriege (L217p Meerlo)
|
Barenswee: periodieke pijnen die voorafgaan aan het baren (poos). [N 84 (1981)]
III-2-2
|
18613 |
baret |
pats:
pats (L217p Meerlo)
|
baret
III-1-3
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
berrevoets (L217p Meerlo),
barvoets:
bervoets (L217p Meerlo),
op naakse voeten:
op naksə vy.ət (L217p Meerlo)
|
barrevoets [SGV (1914)] || barvoets || blootvoets [RND]
III-1-3
|
31378 |
bastaardvijl |
bastaardvijl:
bāstǝrt˲vīl (L217p Meerlo)
|
Vijl met een niet al te grove of al te fijne kap. In grofte bevindt de bastaardvijl zich tussen de grove vijl en de zoetvijl. Meestal heeft het blad van een bastaardvijl ongeveer 26 tanden per inch (Handboek Gereedschap, pag. 238). De bastaardvijl kan diverse vormen hebben. Volgens verschillende informanten (L 192a, 213, 289, 299, 321, 331, 371, Q 18, 86, 95, 99*, 108, 113, 117, 118, 121c) heeft de bastaardvijl een grof blad. Vgl. ook het vorige lemma. [N 33, 88; N 33, 86; N 64, 53d; N 64, 53g]
II-11
|
19313 |
bazige vrouw |
haaibaai:
haajbaaj (L217p Meerlo)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (L217p Meerlo, ...
L217p Meerlo),
be̝ͅt (L217p Meerlo)
|
bed [RND]
III-2-1
|