19683 |
beddek |
dekkens:
deͅkəs (L217p Meerlo)
|
lakens en dekens om te dekken
III-2-1
|
19770 |
beddengoed |
beddengerei:
beͅdəgreͅi̯ (L217p Meerlo)
|
beddegoed
III-2-1
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
hemel (L217p Meerlo)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19754 |
beddenlaken |
laken:
lākə (L217p Meerlo)
|
laken
III-2-1
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
een steek onder water geven:
steek onden water gève (L217p Meerlo)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
kruier:
kruujer (L217p Meerlo),
schooier:
schojjer (L217p Meerlo)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)] || leurder; Hoe werd de man genoemd die dat deed? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21894 |
bedelaarsvrouw |
kruierswijf:
krujjerswief (L217p Meerlo)
|
een schooiersvrouw [trut] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
schooien:
schojje (L217p Meerlo)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
bävert (L217p Meerlo)
|
bedevaart [SGV (1914)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bediène (L217p Meerlo)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|